De rechter concludeert dat de verzekeraar de waarde in het economisch verkeer van de saldolijfrente op 31 december 2020 op de juiste wijze heeft vastgesteld.
In deze zaak (Rechtbank Zeeland-West-Brabant 15 november 2024, ECLI:NL:RBZWB:2024:7795) heeft een man in 1997 een direct uitkerende saldolijfrenteverzekering op het leven van hemzelf en van zijn vrouw afgesloten bij een verzekeraar. Vanaf 1 januari 2021 werd er meer uitgekeerd dan er aan koopsom voor de verzekering was ingelegd.
De verzekeraar heeft aan de Belastingdienst doorgegeven dat de waarde in het economisch verkeer (WEV) van de saldolijfrente op 31 december 2020 € 117.973 bedroeg. Daarbij heeft de verzekeraar zich gebaseerd op de rekenregels die hiervoor door de Belastingdienst waren voorgeschreven. Volgens deze rekenregels moet rekening gehouden worden met verschillende factoren, waaronder de statistisch gemiddelde levensverwachting van een verzekerde. Wanneer deze levensverwachting lager is dan wordt ook de WEV lager.
De man heeft aan de verzekeraar in oktober 2023 zowel een gezondheidsverklaring van hemzelf als van zijn vrouw ingediend. De verzekeraar geeft aan dat op basis van deze gezondheidsverklaringen voor zowel man als vrouw uit kan worden gegaan van een lagere levensverwachting dan de statistische. Daarbij merkt de verzekeraar wel op dat de gezondheidstoestand van beiden op 31 december 2020 dan niet wezenlijk anders mocht zijn dan in oktober 2023. De man is van mening dat op basis van deze lagere levensverwachting de WEV bepaald kan worden op € 69.285,89.
De rechtbank is van mening dat de overlegde gezondheidsverklaringen zijn opgesteld door de man en zijn echtgenote zelf en daarom niet objectief zijn. Bovendien kan niet worden aangetoond dat de gezondheidstoestand van de man en vrouw op 31 december 2020 gelijk was aan die van oktober 2023. De WEV van € 117.973 is dan ook op een juiste wijze vastgesteld.
Belang voor de praktijk
Saldolijfrenten zijn vóór 14 september 1999 gesloten lijfrentecontracten waarvan de koopsom of premie niet kón worden afgetrokken. Uitkeringen werden belast volgens de saldomethode. Dit betekende dat er pas belasting over de uitkeringen hoefde te worden betaald als er meer werd uitbetaald dan er aan premie/koopsom was ingelegd.
Het overgangsrecht voor saldolijfrenteverzekeringen is ten einde gekomen op 31 december 2020 (H 2 art. I onderdeel Q lid 2 Invoeringswet Wet IB 2001). Per die datum gold voor de saldolijfrente een afrekenverplichting. De afrekenverplichting houdt in dat per 31 december 2020 fiscaal moest worden afgerekend over het eventuele rentebestanddeel in de op dat moment aanwezige waarde. De Belastingdienst heeft aan alle verzekeraars voorgeschreven hoe deze waarde moest worden vastgesteld. Daarbij moest onder meer rekening worden gehouden met het statistisch gemiddelde risico van overlijden van de verzekerde voordat de lijfrente volledig is uitgekeerd, de rekenrente en de hoogte van de uitkering die wordt ontvangen.
Bron: Legal & Tax Nationale Nederlanden
Informatiesoort: Nieuws
Rubriek: Inkomstenbelasting