Via een brief van 21 april 2021 maakt de staatssecretaris van Financiën twee documenten openbaar waarin is ingegaan op familieleningen. Een weggelakt deel voorkomt helaas dat er volledige duidelijkheid ontstaat voor de praktijk.
De staatssecretaris van Financiën heeft naar aanleiding van een verzoek uit hoofde van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) van de Consumentenbond twee documenten openbaar gemaakt die gaan over familieleningen. Dit is niet de eerste keer dat hierover een Wob-verzoek is gedaan. Op 13 augustus 2019 heeft de staatssecretaris tien documenten openbaar gemaakt.
Met dit verzoek is een Handreiking Familieleningen van de Belastingdienst openbaar gemaakt en een mailwisseling tussen de Belastingdienst en advieskantoor BDO. In de handreiking is een stappenplan opgenomen aan de hand waarvan belastinginspecteurs de mate van renteaftrek van familieleningen kunnen beoordelen.
Belang voor de praktijk
Als de rente voor een lening waarvoor de fiscale aflossingseis (art. 3.119c Wet IB 2001) geldt deels niet aftrekbaar is omdat de afgesproken rente onzakelijk hoog is, kan dit naar onze mening ertoe leiden dat de gehele lening diskwalificeert als eigenwoningschuld (EWS). Voor een annuïteit geldt immers: hoe hoger de rente, des te lager het aflossingselement in de annuïteit.
Als een zakelijke rente fiscaalrechtelijk lager is dan civielrechtelijk is overeengekomen, kan dit er dan toe leiden dat er te weinig wordt afgelost.
Voorbeeld
Bram heeft zijn eerste woning gekocht. Hij leent daarvoor op 1 mei 2021 € 200.000 bij zijn ouders. Het gaat hierbij om een annuïteitenhypotheek met een looptijd van 30 jaar. De afgesproken rente bedraagt 6%. Een zakelijke rente zou echter 3% bedragen. De belastinginspecteur accepteert dan ook alleen maar 3% renteaftrek. Maar is de lening wel een eigenwoningschuld?
Aflossing volgens afspraak
Rente: | 6% |
Annuïteit: | € 1.191,10 |
Stand EWS 31 december 2021: | € 198.379,04 |
Aflossing bij zakelijke rente
Rente: | 3% |
Annuïteit: | € 843,21 |
Stand EWS 31 december 2021: | € 197.230,19 |
Bram lost, uitgaande van een zakelijke rente van 3%, te langzaam af. De EWS mag immers maximaal € 197.230,19 bedragen, maar is in werkelijkheid € 1.148,85 hoger. Daarmee diskwalificeert de lening als EWS. De lening valt in box 3.
Dit punt komt in de handreiking wel naar voren, maar het antwoord is weggelakt. Daarmee weten we helaas nog steeds niet hoe Financiën hierover denkt. Dat valt te betreuren. Daar waar de praktijk gebaat is met duidelijkheid laat de staatssecretaris het afweten.
Op een ander punt wordt wel duidelijkheid geboden. In de praktijk heerst een hardnekkig misverstand, namelijk dat de overeengekomen rente voor een familielening maximaal 25% mag afwijken van eenzelfde lening bij een bank. De staatssecretaris ontkent het bestaan van een dergelijke marge. Als marge geldt wel 0,2%-punten. Dat wil zeggen, als een lening bij een bank 2% bedraagt, kan deze zelfde lening in de familiesfeer binnen de bandbreedte 1,8%-2,2% worden overeengekomen.
Ten slotte merken wij nog op dat een positieve/negatieve hypotheekverklaring kán leiden tot een hogere zakelijke rente, maar dat dit geenszins standaard valt aan te nemen. In de belastingadviespraktijk wordt nog wel eens anders verondersteld, namelijk dat een positieve/negatieve hypotheekverklaring altijd een hogere rente rechtvaardigt. Daar denkt de Belastingdienst anders over. Dit kan ertoe leiden dat in een concreet geval de overeengekomen rente onzakelijk hoog is.
NB: Op de website van de Belastingdienst is een rekenapplicatie gepubliceerd aan de hand waarvan het verloop van een annuïteitenhypotheek eenvoudig berekend kan worden.
Bron: Fiscaal Juridisch Adviesbureau Nationale Nederlanden