De Hoge Raad heeft in een civiele ‘handremzaak’ vragen gesteld aan het Europese Hof van Justitie over de uitleg van het begrip ‘bestuurder’ in de Europese regels over de verplichte verzekering voor aansprakelijkheid bij motorrijtuigen.

In de handremzaak speelt het volgende. Tijdens een rit van een aantal sporters in een personenbusje trekt een van de passagiers aan de handrem. Het busje raakt in een ongecontroleerde dwarsslip en botst tegen een pilaar. Een van de inzittenden overlijdt; degene die achter het stuur zit raakt ernstig gewond en wordt arbeidsongeschikt. Deze laatste vordert in deze zaak een verklaring voor recht dat de verzekeraar waarbij het busje is verzekerd op grond van de Wet Aansprakelijkheidsverzekering Motorrijtuigen (WAM) aansprakelijk is voor zijn schade.

Volgens art. 4 lid 1 WAM hoeft de verzekeraar echter geen dekking te bieden voor de schade van de bestuurder van het motorrijtuig dat het ongeval heeft veroorzaakt. Centraal staat dan ook de vraag of het slachtoffer dat achter het stuur zat, de hoedanigheid van bestuurder heeft verloren doordat een inzittende plotseling de handrem aantrok en daardoor het ongeval veroorzaakte.

Uitspraak van rechtbank en hof

De rechtbank heeft die vraag bevestigend beantwoord en geoordeeld dat het slachtoffer dat achter het stuur zat ná het aantrekken van de handrem door een andere inzittende niet langer in staat was om zelf de auto feitelijk nog te besturen, in die zin dat hij de rijrichting, snelheid en voortbeweging van de auto niet langer kon beïnvloeden. Het slachtoffer heeft daarom volgens de rechtbank vanaf het moment van het aantrekken van de handrem de hoedanigheid van bestuurder verloren.

Het hof oordeelde anders en vernietigde de uitspraak van de rechtbank. Volgens het hof was de persoon die achter het stuur zat bestuurder gebleven, omdat hij degene was die op de bestuurdersstoel achter het stuur had plaatsgenomen, het busje in beweging had gezet en de snelheid en rijrichting had bepaald. Hij is niet opgehouden bestuurder te zijn enkel doordat een ander ook een bestuurdershandeling uitvoerde door aan de handrem te trekken.

Cassatie

Tegen deze uitspraak stelde het slachtoffer beroep in cassatie in bij de Hoge Raad. De advocaat van het slachtoffer vraagt de Hoge Raad de beslissing van het hof te vernietigen. In cassatie wordt onder meer geklaagd dat het hof de wet verkeerd heeft toegepast, en dat het slachtoffer geen bestuurder meer was nadat een andere inzittende de handrem had aangetrokken.

De A-G adviseerde de Hoge Raad de uitspraak van het hof te vernietigen en de gevraagde verklaring voor recht toe te wijzen. Volgens de A-G verloor het slachtoffer dat achter het stuur zat de hoedanigheid van bestuurder toen een passagier het hem door het aantrekken van de handrem actief onmogelijk maakte om nog langer ‘in control’ te zijn als bestuurder.

De Hoge Raad vindt dat het begrip ‘bestuurder’ in de WAM uitgelegd moet worden in overeenstemming met Europese regels op het gebied van verplichte motorrijtuigenverzekeringen. Het Hof van Justitie van de EU heeft in verschillende uitspraken over die regels gewezen op het belang van de bescherming van inzittenden. De vraag is of de Europese regels (in het bijzonder artikel 12 lid 1 gecodificeerde Richtlijn 2009/103) zo moeten worden uitgelegd dat de verplichte verzekering aansprakelijkheid moet dekken voor de schade van de (aanvankelijke) bestuurder in een geval waarin een inzittende ingrijpt in de besturing van het motorrijtuig en zich door dat ingrijpen een ongeval voordoet.

Een bijkomende vraag is of uit het Europese recht bepaalde eisen voortvloeien die de nationale rechter in acht moet nemen bij de vaststelling of een bestuurder de hoedanigheid van bestuurder in de omstandigheden van het geval heeft verloren en in aanmerking komt voor de inzittendenbescherming. De Hoge Raad heeft deze vragen aan het Europese Hof van Justitie gesteld.

Bron: Hoge Raad

Informatiesoort: Nieuws

Rubriek: Verbintenissenrecht

331

Gerelateerde artikelen