Een directeur-grootaandeelhouder (DGA) mag pensioen opbouwen in zijn eigen BV ('eigen beheer'). Het kabinet wil de verdere opbouw van pensioenaanspraken in eigen beheer vanaf 2017 niet langer toestaan. De reeds opgebouwde pensioenaanspraken blijven in stand maar er kan gekozen worden voor afstempeling, afkoop of voor omvorming naar een spaarvoorziening in de eigen BV.
De DGA kan vanaf 2017 niet langer pensioen opbouwen in eigen beheer. Indien de DGA geen gebruik wenst te maken van de hierna beschreven mogelijkheden tot een gefaciliteerde afkoop of de omzetting naar een lijfrentevariant, blijft op de tot 2017 in eigen beheer opgebouwde aanspraken de huidige regelgeving in de vennootschapsbelasting en loon- en inkomstenbelasting gelden. Het opbouwen van nieuwe aanspraken is niet meer mogelijk. Indexering (indien toegezegd) van tot 1 januari 2017 opgebouwde aanspraken vindt nog wel plaats.
 
Als de (gewezen) partner van de DGA daarmee expliciet instemt, heeft de DGA vanaf 2017 de volgende mogelijkheden:
  • De DGA ziet af van een deel van zijn pensioen. Het wordt toegestaan dat de pensioenaanspraak wordt verlaagd tot de fiscale balanswaarde. Dit staat bekend als het zogeheten 'afstempelen' en kan zonder directe fiscale gevolgen;
  • Na het afstempelen kan de DGA er voor kiezen het pensioen in zijn geheel af te laten kopen. Bij deze afkoop is gedurende drie jaar wel loonbelasting maar geen revisierente verschuldigd. Om het afkopen te stimuleren komt er voor de belastingjaren 2017, 2018 en 2019 een tegemoetkoming waarbij een deel van de afkoopsom is vrijgesteld:
 Korting op grondslagBelastbaar deel afkoopsomBelastingdruk
2017 34,5% 65,5% 34%
2018 25% 75% 39%
2019 19,5% 80,5% 42%
  • Kiest de DGA niet voor afkoop, dan kan hij kiezen voor omzetting van het pensioen in een lijfrentevariant ('Oudedagssparen in eigen beheer', OSEB). De pensioenverplichting wordt dan omgezet in een oudedagsspaarverplichting (OSV). Deze omzetting verloopt fiscaal geruisloos. Er is geen loonheffing of vennootschapsbelasting verschuldigd. Het is binnen OSEB niet mogelijk nieuwe aanspraken op te bouwen. Wel vindt er oprenting van de OSV plaats. Belastingheffing is pas aan de orde in de uitkeringsfase. Als er geen lijfrente bij een verzekeraar of bank wordt bedongen, kan DGA kan vanaf zijn AOW-leeftijd gedurende twintig jaar uit de BV een gelijkmatige uitkering ontvangen.

Overdracht van verzekerd pensioen naar eigen beheer

Overdracht van een bij een professionele verzekeraar opgebouwd pensioen naar eigen beheer is vanaf 2017 niet meer mogelijk. Een dergelijke overdracht kan nog wel dit jaar. Het pensioen (inclusief het in 2016 naar eigen beheer overgedragen verzekerde pensioen) kan gedurende de jaren 2017, 2018 en 2019 zonder heffing van revisierente worden afgekocht. Men dient zich echter te realiseren dat de fiscaal gunstige korting op de grondslag slechts van toepassing is op de balanswaarde van het pensioen ultimo 2015. Daardoor is de korting niet van toepassing op het voorheen verzekerde deel van het pensioen.

Belang voor de praktijk

Nu opbouw van pensioen in eigen beheer niet langer mogelijk is, zal de DGA op zoek gaan naar alternatieven om zijn oudedagsvoorziening veilig te stellen. Naast de opbouw van pensioen bij een verzekeraar kan gedacht worden aan lijfrentebanksparen.
 
Als de DGA zijn tot 2016 opgebouwd pensioen in 2017 afkoopt, dan bedraagt de belastingdruk over de afkoopsom grof gezegd 34%. De inleg op een lijfrenterekening is aftrekbaar tegen maximaal 52%. Hiermee realiseert de DGA een belastingvoordeel. Voor de berekening van de lijfrenteaftrekruimte is de DGA net als andere belastingplichtigen gebonden aan de jaarruimte en de reserveringsruimte. Voor wat betreft de reserveringsruimte moet rekening gehouden worden met de in het verleden in eigen beheer opgebouwde pensioenaanspraken ('factor A'), ook als dit pensioen verdwijnt doordat gebruik gemaakt wordt van de afkoopregeling.
 
Kiest de DGA voor omzetting van pensioen in oudedagssparen, dan kan hij op elk gewenst moment besluiten om de OSV op geheel of gedeeltelijk om te zetten in een lijfrenterekening bij een bank. Door de overdracht brengt hij zijn oudedagsvoorziening buiten de risicosfeer van zijn onderneming.

Andere pensioenwijzigingen

  • Beleggingsondernemingen toegelaten als lijfrente-uitvoerder
    Op dit moment zijn verzekeraars, banken, beheerders van beleggingsinstellingen en beheerders van instellingen voor collectieve beleggingen in effecten (icbe's) toegelaten aanbieders voor (netto)lijfrenten waarvoor een fiscale faciliteit geldt.

    Met ingang van 2017 zijn ook beleggingsondernemingen in de zin van de Wet op het financieel toezicht (Wft) aan te merken als toegestane aanbieders van fiscaal gefaciliteerde lijfrenteproducten. Bij beleggingsondernemingen moet dan sprake zijn van een geblokkeerde beleggingsrekening, die wordt aangehouden om met de daarop aanwezige gelden transacties uit te voeren met betrekking tot aandelen, opties en dergelijke. Net als bij een door een bank aangeboden lijfrentespaarrekening moet de rekening uiteraard geïndividualiseerd zijn en moeten de rendementen op de rekening worden bijgeschreven.

    De beleggingsondernemingen die op grond van dit wetsvoorstel worden aangemerkt als toegelaten aanbieders staan onder financieel toezicht van De Nederlandsche Bank en de Autoriteit Financiële Markten en dienen zich te houden aan regels ter bescherming van de consument zoals opgenomen in de Wft.
  • ‘Lijfrentespaarrekening' wordt ‘lijfrenterekening'
    De ‘lijfrentespaarrekening' heet met ingang van 2017 ‘lijfrenterekening'. Deze aanpassing van de terminologie houdt verband met het feit dat beleggingsondernemingen als toegelaten aanbieders voor lijfrenteproducten zijn aangemerkt. Omdat deze categorie aanbieders uit de aard der zaak geen lijfrentespaarrekeningen aanbiedt is gekozen voor een meer neutrale naamgeving: ‘lijfrenterekening'.
  • Ingang pensioenuitkeringen per de 1e dag van de maand
    Pensioenuitvoerders hebben hun administratie vaak ingericht op uitkeringen die per de 1e dag van de maand ingaan. Deze uitvoeringspraktijk wijkt af van de fiscale regels over het actuarieel (moeten) herrekenen van een ouderdomspensioen dat eerder ingaat dan bij het bereiken van de 67-jarige leeftijd (pensioenrichtleeftijd) en de ingangsdatum van het partner-, wezen- en nabestaandenoverbruggingspensioen. Volgens het kabinet zou het ouderdomspensioen strikt genomen ook moeten worden herrekend wanneer dit pensioen ingaat op de 1e dag van de maand waarin de pensioenrichtleeftijd wordt bereikt. Regelingen zouden daarop moeten worden aangepast door het opbouwpercentage bij te stellen of het pensioen later te laten ingaan. Dat zou tot grote administratieve lasten leiden. In het verleden is een tijdelijke tegemoetkoming gegeven op grond waarvan herrekening achterwege kon blijven voor zover dit zag op de periode tussen de 1e dag van de maand waarin de pensioenrichtleeftijd wordt bereikt en de dag waarop de pensioenrichtleeftijd wordt bereikt. Het kabinet stelt nu voor om deze tijdelijke goedkeuring om te zetten in een wettelijke regeling. Hiermee wordt voorkomen dat pensioenuitvoerders de administraties moeten aanpassen en tevens de (collectieve of individuele) pensioenregelingen moeten wijzigen. Ook de regels met betrekking tot de ingangsdatum van het partner-, wezen- en nabestaandenoverbruggingspensioen worden aangepast.
  • Afschaffen van 100%-grens (bij ingang)
    De 100%-grens houdt in dat het ouderdomspensioen niet uit mag gaan boven 100% van het laatstverdiende pensioengevende loon. Voor het partnerpensioen en het wezenpensioen gelden van de 100%-grens afgeleide grenzen. De achtergrond van de grens is dat fiscale facilitering van pensioenen niet nodig wordt gevonden bóven het laatstgenoten loon. De toetsing is echter complex geworden wat leidt tot hoge administratieve lasten. De grens is niet absoluut. Zo zijn er uitzonderingen waarin de grens mag worden overschreden. Door de aftopping van het pensioengevend loon per 2015 zal het bovendien in de toekomst steeds minder voorkomen dat de grens kan worden overschreden. Allemaal redenen voor het kabinet om de grens (en de daarvan afgeleiden grenzen) te laten vervallen.
  • Doorwerkvereiste niet langer van toepassing bij uitstel
    Op grond van het zogenoemde doorwerkvereiste kan een werknemer uitsluitend later met pensioen gaan dan op de pensioeningangsdatum voor zover de werknemer na die reglementaire datum werkzaam blijft. Bij besluit is goedgekeurd dat ook aan het doorwerkvereiste wordt voldaan als nog werkzaamheden worden verricht als ondernemer of resultaatgenieter. Het doorwerkvereiste heeft tot gevolg dat pensioenuitvoerders jaarlijks moeten toetsen of en in hoeverre deelnemers, die hun pensioeningangsdatum willen uitstellen, nog doorwerken. Dit veroorzaakt administratieve lasten. Het kabinet wil deze lasten wegnemen door het doorwerkvereiste af te schaffen.

    Het laten vervallen van het doorwerkvereiste – in combinatie met het laten vervallen van de 100%-grens – levert meer keuzevrijheid en flexibiliteit op ten aanzien van de pensioeningangsdatum. Werknemers krijgen namelijk – indien de pensioenregeling ook in deze keuzemogelijkheid voorziet – meer keuze in de ingangsdatum van het pensioen. De enige voorwaarde die blijft gelden, is dat het ouderdomspensioen uiterlijk dient in te gaan op de datum waarop de werknemer de leeftijd bereikt die vijf jaar hoger ligt dan de AOW-leeftijd.
     

Bron: Fiscaal Juridisch Adviesbureau Nationale Nederlanden

Informatiesoort: Nieuws

Rubriek: Pensioenen, Inkomstenbelasting

Dossiers: Prinsjesdag 2016

9

Gerelateerde artikelen