Als vannacht om 00:00 uur op NPO Radio 2 de gong van Queen’s Bohemian Rhapsody klinkt, denken de meesten aan oliebollen, champagne, gelukwensen en vuurwerk. Een enkeling aan het doorslikken van ‘doce uvas’. Deze gedeformeerde geest denkt echter aan iets heel anders, veel spannender, de nieuwe peildatum voor box 3! Tsjonge, wat gaat de tijd toch snel. We kennen nog niet eens de forfaitaire rendementen voor banktegoeden en schulden per 1 januari 2024 en peildatum 1 januari 2025 dient zich alweer aan. Prachtig!
De laatste tijd is veel aandacht besteed – als het gaat om de box 3-problematiek – aan effecten, beleggingsvastgoed en de tweede woning. Maar nog opvallend weinig aan vorderingen en schulden. Reden voor mij om toch maar weer zo vlak voor komend nieuwjaar in de pen te klimmen. En maakt u de stoelriemen maar vast: het wordt een cijferbrij, en dat afkomstig van een fiscaal jurist met dyscalculie.
Vorderingen en schulden
Algebraïsch is een schuld hetzelfde als een vordering, maar dan negatief. Sterker nog, een schuld ís een vordering, maar dan voor de crediteur. En toch worden ze fiscaal anders behandeld: een vordering kent als ‘overige bezitting’ een forfaitair rendement van afgerond 6 procent en een schuld van negatief 2,5 procent. Dit, terwijl het over dezelfde obligatoire verhouding gaat. Oké, onderlinge vorderingen en schulden tussen fiscaal partners en tussen ouders en minderjarige kinderen zijn vanaf 2023 gedefiscaliseerd, maar daar blijft het dan ook bij.
Dat is bij een zogenoemde papieren schenking door een ouder aan zijn kind niet uit te leggen. Het kind betaalt 36 procent box 3-heffing over 6 procent rendement over de vordering terwijl de ouder maar 36 procent over 2,5 procent rendement over de schuld bespaart. Op de vraag van de klant of dat een verdienmodel voor de overheid is, kun je alleen maar antwoorden ‘dat de wet dat nu eenmaal zo bepaalt’. Een gemiddelde ‘overige bezitting’ geeft immers een hoger rendement dan een vordering. Hoewel vorderingen ook meetellen bij het bepalen van het forfaitair rendement van overige bezittingen, denk aan obligaties. Lastig uit te leggen, dus.
Waardering van vorderingen en schulden
Als een belastingplichtige kiest voor het forfaitaire stelsel in box 3, worden bezittingen en schulden in aanmerking genomen voor de waarde in het economische verkeer (WEV), aldus art. 5.19, eerste lid, Wet IB 2001. Hier zit geen woord Spaans tussen. Want geloof me, ik had het eruit gehaald.
Dat betekent dat zowel vorderingen als schulden dienen te worden gewaardeerd tegen de WEV. Let wel, ook schulden. Terwijl mijn ervaring is dat veel accountants, administrateurs maar zelfs belastingadviseurs bij de opstelling van de rendementsgrondslag ietwat gemakzuchtig uitgaan van de nominale waarde. Want dat bedrag staat ook in de Vooraf Ingevulde Aangifte (VIA), dus het klopt, klik, akkoord en weg met die aangifte. Wat een onzin! De WEV kan juist heel goed afwijken van de nominale waarde.
Hieronder volgt een aantal situaties waarbij het goed is om naar die WEV van vorderingen, maar vooral ook van schulden, te kijken. Daarbij is het belangrijk om vooraf het verloop van de kapitaalmarktrente in de gaten te houden. In een grafiek luidt dat verloop als volgt:
Bron: IEX.NL
Zo was bijvoorbeeld op 1 januari 2010 de rente op 10-jarige Nederlandse staatsobligaties ongeveer 3,5 procent. Op 1 januari 2022 nagenoeg nihil. En op 31 december 2022 zo’n 2,5 procent. De kapitaalmarktrente op 1 januari 2024 bedraagt weer dezelfde 2,5 procent. Een behoorlijke grillig verloop, dus lekker spectaculair om in deze column in voorbeelden te gebruiken.
Waardering van leningen in forfaitair stelsel
Stel Alisa heeft op 1 januari 2010 bij € 250.000 bij de bank geleend voor de financiering van haar beleggingspand, aflossingsvrij met een looptijd van 20 jaar. Zij klikte die rente voor dezelfde periode van 20 jaar vast op 5,5 procent, 2 procent boven de kapitaalmarktrente. Als Alisa op 1 januari 2024 een lening had afgesloten voor de resterende looptijd, een herfinanciering, zou zij een rente verschuldigd zijn van 4,5 procent: de kapitaalmarktrente met, stel, eenzelfde opslag van 2 procent.
Zij vraagt u om haar aangifte inkomstenbelasting 2024 te verzorgen. De kans is vrij groot dat u die schuld aan de bank in haar box 3-grondslag van 1 januari 20224 opneemt tegen de nominale waarde van € 250.000, conform de VIA. Toch? Nou, net niet! Door de rentedaling is die schuld in waarde gestegen. U dient die schuld op te nemen tegen de WEV. En omdat die hoger is dan nominaal, wordt de totale heffingsgrondslag in box 3 lager, dus is Alisa minder box 3-heffing verschuldigd.
Stel dat Alisa bij haar bank zou binnenstappen, tegenwoordig virtueel, met de vraag of zij haar lening vervroegd mag aflossen. Of herfinancieren tegen een lagere rente. Dan zal de bank dat ongetwijfeld prima vinden, maar daarvoor wel een vergoedingsrente (v/h boeterente) vragen. Dat is de contante waarde van de renteverschil van 1 procent over de resterende looptijd berekend. Grofweg is de nominale waarde plus het bedrag van de vergoedingsrente de WEV van de schuld. En dat bedrag mag Alisa opnemen als schuld in haar box 3-rendementsgrondslag.
Maar je kunt die WEV natuurlijk ook zelf uitrekenen, ik met Lotus 1-2-3. Oké, ik erken op mijn 64e onmiddellijk de generatiekloof, maar het gaat in elk geval sneller dan op mijn good old Texas Instruments BA II Plus uit 1991 die het overigens nog steeds prima doet. Hoe dan ook, ik kom uit op een WEV van de lening van € 262.895. Dat is het bedrag dat u aan dient te geven in de box 3-vermogensopstelling (peildatum 1 januari 2024) van Alisa. Als u € 250.000 opgeeft, laat u haar teveel belasting betalen. En dat met maar één procentje verschil over de resterende zes jaar berekend. Kunt u nagaan wat de WEV was op 1 januari 2022 met een renteverschil van 3,5 procent over de resterende acht jaar…
Daar staat natuurlijk tegenover dat als de actuele marktrente hoger is dan de contractuele rente, u de schuld tegen een lagere dan nominale waarde dient op te geven…
Invloed van rentewijzigingen op werkelijk rendement
Als de marktrente stijgt, daalt een vordering met een vaste rente in waarde. Denk aan een staatsobligatie: als de rente stijgt, daalt die obligatie in waarde omdat die obligatie minder rendement oplevert dan je nu in de markt kunt realiseren. Dat geldt evenzeer voor schulden: als de marktrente stijgt, dalen schulden met een vaste rente in waarde.
De marktrente steeg in het jaar 2022 met 2,5 procent. Lees: dat is het renteverschil tussen de peildatums 1 januari 2022 en 1 januari 2023. Dat heeft onmiskenbaar gevolgen voor de WEV van de schuld van Alisa. De waarde valt als een baksteen naar beneden: op 31 december 2022 van € 314.098 naar € 266.490. En die waardedaling vormt een positief inkomen voor Alisa. Daar moet ze bij het berekenen van haar werkelijk rendement rekening mee houden.
Ogenschijnlijk zou het voor Alisa aantrekkelijk zijn om te opteren voor box 3-heffing volgens het werkelijk rendement omdat ze in werkelijkheid meer rente betaalt (5,5 procent) dan de forfaitaire 2,5 procent. Nou, net niet! De ongerealiseerde waardedaling van haar schuld gooit roet in het eten. Die renteverhoging van 2,5 procent leidt tot een ongerealiseerde waardemutatie van niet minder dan € 47.608.
Dat geldt omgekeerd ook bij vorderingen. Stel dat Alisa in 2010 € 250.000 geld heeft uitgeleend aan haar dochter Felicia tegen een vaste rente van 3,5 procent, weer met een looptijd en rentevastperiode van 20 jaar. En in 2022 stijgt de marktrente van 0 procent naar 2,5 procent. Dan bedraagt haar directe rendement 3,5 procent over € 250.000, ofwel € 8.750 maar ook een indirect rendement in de vorm van een ongerealiseerd waardemutatie van € 52.075. Het werkelijk rendement op die vordering bedraagt dan ook € 43.325 negatief! Dat is andere koek dan een forfaitair rendement van 6 procent over € 250.000, ofwel € 15.000 positief.
De gedachte die bij veel mensen leeft dat je met een lage contractuele rente (lager dan de forfaitaire 6 procent) beter kunt kiezen voor het werkelijk rendement, kan een drogredenering blijken als je praat over een vaste rente ten tijde van een dalende marktrente. Stof om over na te denken, dunkt mij.
Voor Alisa is het daarom belangrijk om elk jaar waarin de rente verandert, uit te rekenen wat de waardeverandering van haar schuld jegens de bank is. Dit, omdat ze bij een rentestijging wellicht beter kan opteren voor het forfaitaire stelsel en bij een rentedaling juist wellicht voor het werkelijk rendement.
Rente vooruit incasseren heeft geen zin
Martin leent op 1 januari 2022 onder strikt zakelijke condities € 50.000 uit aan zijn buurman José voor de verduurzaming van zijn huis. De lening is 10 jaar aflossingsvrij en ze spreken een rente af van 3 procent, vast gedurende de gehele looptijd van de lening.
Martin denkt slim te zijn en spreekt met José af dat hij de rente over de eerste drie jaar vooruit ontvangt. Ofwel, € 4.500. Dan wil hij in 2022 opteren voor belastingheffing over het forfaitair rendement van 6 procent over € 50.000 en in 2023 en 2024 over het werkelijk rendement, want dat bedraagt dan door het kasstelsel € 0.
Nou, net niet! Als Martin zijn vordering drie jaar renteloos maakt, daalt de WEV van die vordering. Een renteloze vordering is nu eenmaal minder waard dan een rentedragende vordering. Die vordering groeit bij een gelijk blijvende marktrente terug aan naar nominale waarde, naarmate de driejaarsperiode verstrijkt. En die waardeaangroei is bij toepassing van het werkelijk rendement ook belast inkomen omdat het een indirect rendement is in de vorm van een ongerealiseerde waardemutatie.
Voor José geldt mutatis mutandis hetzelfde: hij mag in 2022 op basis van het kasstelsel € 4.500 als rentekosten aftrekken, maar ‘geniet’ ook inkomen in de vorm van een waardedaling van zijn schuld door het renteloos worden. Ofwel, een zinloze actie.
Papieren schenkingen
Philippe heeft een dochter, Isabel. Hij schonk Isabel op 1 juli 2023 een bedrag van € 150.000, maar dan wel in de vorm van een zogenoemde papieren schenking, keurig vastgelegd in een notariële akte. Daardoor krijgt Philippe een schuld aan Isabel en Isabel een vordering op Philippe, opeisbaar bij overlijden van Philippe. Dan moet je een rente overeenkomen van 6 procent en die rente ook elk jaar daadwerkelijk betalen, anders telt die schuld van Philippe later niet mee bij de vaststelling van zijn nalatenschap.
Philippe en Isabel vragen u om hun belastingaangiften over 2024 te verzorgen. Ik schat de kans op hoger dan 95 procent dat u bij Philippe per 1 januari 2024 een schuld in box 3 opneemt met een waarde van € 150.000 en bij Isabel een vordering van € 150.000. Nou, net niet! Als die vordering een zakelijke rente zou kennen van stel 4 procent, conform de actuele marktrente op 1 januari 2024 en rekening houdend met een risico- en een vastelooptijdopslag, is de WEV van de schuld bij Philippe en de WEV van de vordering van Isabel hoger dan de nominale waarde.
Grappig is dat bij een grotere rentestijging in enig jaar, lees een forse waardedaling van de schuld maar ook van de vordering, Philippe tot 2028 kan opteren voor het forfaitaire stelsel (de waardedaling van zijn schuld is immers positief inkomen) en Isabel voor het werkelijke rendement (de waardedaling van haar vordering vormt immers een negatief inkomen).
En als volgend jaar de rente weer daalt, switchen ze van systeem: dan kiest Isabel voor het forfaitair rendement (want dan brengt de waardestijging van haar vordering een ongerealiseerde waardeaangroei met zich mee) en Philippe voor het werkelijke rendement (zodat hij de waardestijging van zijn schuld als negatief inkomen mag aanmerken). “Agge mar leut et”, zeggen ze bij ons in Brabant.
Rekenen, rekenen, rekenen
De bizarre conclusie is dan ook dat het enkele hebben van een laagrentende vordering (lager dan de forfaitaire 6 procent) niet automatisch betekent dat het werkelijk rendement gunstiger uitpakt dan het forfaitaire stelsel. Want dan moet je ook naar de renteontwikkeling kijken: als de rente is gedaald, is de vordering in waarde gestegen. En het directe rendement van de ontvangen rente plus het indirecte rendement van de waardestijging van de vordering, kan dan hoger zijn dan de forfaitaire 6 procent.
Zie hier hoe complex een berekening van het werkelijk rendement alleen al is als een belastingplichtige een vordering of een schuld heeft met een vastgeklikte rente. En pas op, een vaste rente kan vaker spelen dan u wellicht denkt:
- als een ouder geld heeft uitgeleend aan een kind ter financiering van diens woning;
- een lening van een dga bij zijn eigen bv voor de financiering van een box 3-beleggingspand;
- in de termijnen bij private lease van een auto;
- bij papieren schenkingen;
- bij bancaire leningen;
- enzovoort.
Het is natuurlijk maar de vraag hoe de Belastingdienst met bovenstaande omgaat. Het is bepaald geen appeltje-eitje. Voor de toepassing van excessief lenen wordt het bedrag van de schulden bepaald op basis van de nominale waarde, aldus art. 4,14a, vierde lid, Wet IB 2001. Misschien is het geen gek idee om dat ook voor vorderingen en schulden in box 3 te bepalen. Dit, in het kader van het beperken van de complexiteit voor de uitvoering en handhaving door de Belastingdienst maar ook kijkend naar de doenlijkheid voor belastingplichtigen. Zeker als belastingplichtigen massaal gaan afwijken van de bedragen van vorderingen en schulden zoals die in de VIA staan vermeld. We kunnen onze leut niet op.
In feite heb je het dan over het codificeren van de bestaande maatschappelijke gewoonte om vorderingen en schulden in box 3 te waarderen tegen nominale waarde. En ja, ik weet het, dogmatisch is dat niet correct. Maar de praktijk zou er wel mee gediend zijn.
Nieuwjaarswens
Ik wens u daarom alvast al het goede in het nieuwe jaar toe, in het bijzonder grote renteschommelingen. Een nieuwjaarswens die u vast niet vaak krijgt. En vervolgens veel succes met de rekenopgaven.
Boing, luidt vervolgens de gong. Snel nog even de druiven doorslikken.