Op 25 maart jl. heeft de Hoge Raad misschien wel het belangrijkste arrest van dit jaar in de loonbelasting gewezen. In dat arrest oordeelde de Hoge Raad dat ook letselschadevergoedingen die voortvloeien uit de arbeidsovereenkomst of uit een andere rechtspositionele regeling, zoals bijvoorbeeld een CAO, niet kwalificeren als loon.
Voor letselschadevergoedingen die niet uit de arbeidsovereenkomst of een andere rechtspositionele regeling voortvloeien, was dit al zo. Dit onderscheid vloeide voort uit het bekende Smeerkuil-arrest (HR 29 juni 1983, 21435, BNB 1984/2). Dit arrest werd in de praktijk zo uitgelegd dat een letselschadevergoeding alleen niet kwalificeert als loon, wanneer die vergoeding niet voortvloeide uit de arbeidsovereenkomst of een andere rechtspositionele regeling. Vloeide de letselschadevergoeding wel voort uit de arbeidsovereenkomst of een andere rechtspositionele regeling, dan was wel sprake van loon. Met betrekking tot deze laatste vergoedingen heeft de Hoge Raad nu dus beslist dat dit (ook) geen loon is.
Hiermee heeft de Hoge Raad, en mijns inziens terecht, het in de praktijk onbevredigende onderscheid tussen letselschadevergoedingen die wel en die niet voortvloeien uit de arbeidsovereenkomst of een andere rechtspositionele regeling, feitelijk geschrapt. Al deze letselschadevergoedingen zijn vanaf nu onbelast. Of daarbij sprake is van een publieke of private taak maakt overigens niet uit, zo heeft de Hoge Raad eveneens op 25 maart jl. beslist. Wel heeft de Hoge Raad een ander (nieuw) onderscheid gecreëerd, omtrent de hoogte van de vergoeding. Geeft de werkgever een hogere vergoeding dan uit zijn aansprakelijkheid voortvloeit, dan is voor het meerdere (nog steeds) sprake van (belast) loon. Alleen letselschadevergoedingen die niet hoger zijn dan uit de aansprakelijkheid van de werkgever voortvloeien, zijn dat niet. Hoe moet worden bepaald welk deel van de vergoeding voortvloeit uit de aansprakelijkheid en welk deel niet, zegt de Hoge Raad er overigens niet bij. Het zal nog een hele klus worden in de praktijk om dit vast te stellen, want zo duidelijk is dat natuurlijk niet.
Behalve dit belangrijke aspect is er nog een ander wezenlijk element in dit arrest en dat is de reden voor deze column. De Hoge Raad presenteert zijn arrest namelijk als een nadere invulling van zijn Smeerkuil-arrest uit 1983 en nadrukkelijk niet als een nieuwe jurisprudentiële lijn. Anders gezegd, de Hoge Raad “gaat” dus niet “om”. En dit betekent naar mijn mening dat ook gevallen uit het verleden die een letselschadevergoeding hebben gehad en waarop, naar nu blijkt ten onrechte, loonbelasting is ingehouden en afgedragen, nu ook een beroep kunnen doen op dit arrest via de weg van de ambtshalve vermindering. Wel geldt daarvoor een beperking in de tijd van vijf jaar; langer dan vijf jaar terug kan men niet. Maar de andere bekende uitzondering op de ambtshalve vermindering van nieuwe jurisprudentie is naar mijn mening nu niet van toepassing. Van nieuwe jurisprudentie is immers geen sprake maar ‘slechts’ van een nadere invulling, verduidelijking zo men wil, van, in dit geval al bijna 40 jaar, bestaande jurisprudentie.
In dit verband roep ik de uitspraak van Rechtbank Gelderland van 2 december 2020 (19/6815, V-N 2021/6.19.1) in herinnering. In die uitspraak over een ambtshalve vermindering besliste de rechtbank dat geen sprake was van nieuwe jurisprudentie. In die zaak had de belastingplichtige in 2018 een verzoek ingediend om zijn aanslag IB/PVV 2013 die in 2015 onherroepelijk was komen vast te staan, ambtshalve te verminderen. Aanleiding voor dit verzoek was een in 2018 gewezen arrest. Hoewel het arrest was gewezen in 2018, dus geruime tijd na het definitief worden van de aanslag IB/PVV 2013 (in 2015), wees de rechtbank het verzoek om ambtshalve vermindering (toch) toe. En dit kwam, omdat het arrest uit 2018 verwees naar een eerder arrest uit 2009 en dat arrest was geruime tijd vóór het definitief worden van de aanslag IB/PVV 2013 (in 2015) gewezen. Volgens de rechtbank betekende dit dat de onjuistheid van de aanslag IB/PVV 2013 niet voortvloeide uit het arrest uit 2018, maar uit de wet in combinatie met het arrest uit 2009. Met andere woorden, het arrest uit 2018 was volgens de rechtbank geen nieuwe jurisprudentie, maar een verduidelijking van bestaande jurisprudentie (uit 2009). Tegen deze uitspraak is geen hoger beroep of sprongcassatie ingesteld, dus kennelijk vonden de belastinginspecteur en de Staatssecretaris van Financiën dit ook.
Precies zo’n zelfde situatie doet zich nu voor. Het arrest waaruit volgt dat letselschadevergoedingen geen loon zijn, is het Smeerkuil-arrest uit 1983. Het recente arrest van 25 maart jl. is slechts een nadere verduidelijking hiervan. Dit betekent naar mijn mening dat alle letselschadevergoedingen die in de afgelopen vijf jaren zijn betaald en die, gelegd langs de meetlat van het arrest van 25 maart jl. bij nader inzien (toch) belastingvrij blijken te zijn, nu alsnog belastingvrij zijn. Belastingplichtigen kunnen dus de, naar nu blijkt ten onrechte, ingehouden en afgedragen loonbelasting ‘terughalen’ door middel van een verzoek tot ambtshalve vermindering. Dit kan door de destijds ingehouden en afgedragen loonbelasting terug te vragen, maar dit kan mijns inziens ook door die loonbelasting terug te vragen via de inkomstenbelasting, waarop de loonbelasting immers een voorheffing is. En daarvoor heeft men tot het einde van dit kalenderjaar 2022 de tijd. Art. 45aa lid 1 onderdeel a Uitv.reg. IB 2001 zegt namelijk dat de vijfjaarstermijn eindigt na vijf jaren na het einde van het kalenderjaar, waarop de belastingaanslag betrekking heeft. Voor in 2017 uitbetaalde letselschadevergoedingen is die vijfjaarstermijn dus gaan lopen na afloop van 2017 en eindigt op 31 december 2022. Dus tot eind 2022 heeft men de tijd om een verzoek tot ambtshalve vermindering te doen met betrekking tot in 2017 uitbetaalde letselschadevergoedingen waarop, ten onrechte, loonbelasting is ingehouden.
Voor in 2016 of eerder uitbetaalde letselschadevergoedingen gaat dit niet, daarvoor is men nu te laat. Helaas krijgt men geen rente vergoed over de belastingteruggaaf, maar de loonbelasting terugontvangen is natuurlijk al heel mooi. En als men dan toch bezig is met een verzoek tot ambtshalve vermindering, kan men in voorkomende gevallen de vermindering voor box 3 erin meenemen (zie daarover uitgebreider de Redactie Vakstudie Nieuws in V-N 2022/10.6). Dat gaat in één moeite mee door.
De Belastingdienst en de overheid heeft er weer een probleem bij, naast de Toeslagenaffaire en box 3. Het houdt maar niet op!