In artikel 67oa AWR is opgenomen dat de gelijktijdigheid voor het opleggen van de boete(beschikking) bij de aanslagvaststelling is komen te vervallen indien aan een ander dan de belastingplichtige of inhoudingsplichtige een bestuurlijke boete wordt opgelegd. Hoewel het netter was geweest als daar had gestaan "aan een andere overtreder dan de belasting- of inhoudingsplichtige" of aansluiting was gezocht bij de bepaling van art. 67p AWR, is het met name art. 67ob AWR dat onzorgvuldig is geredigeerd.
In art. 67ob AWR staat namelijk dat de bevoegdheid tot het opleggen van een bestuurlijke boete vervalt door verloop van drie jaren resp. vijf jaren na het einde van het kalenderjaar waarin de overtreding heeft plaatsgevonden. De gekozen termijnen doen vermoeden dat aansluiting wordt gezocht bij de aanslagtermijnen en als wij de memorie lezen is dat ook de bedoeling geweest1.
In de memorie staat namelijk:
"Met het doorbreken van de voorwaarde dat de verzuim- of vergrijpboete gelijktijdig met of uiterlijk bij het vaststellen van de belastingaanslag wordt opgelegd, ontbreekt een duidelijke termijn voor het opleggen van de boete…" . Voor het opleggen van een verzuim- of vergrijpboete aan die ander wegen gebreken bij of in de aangifte (artikelen 67a en 67d AWR) wordt derhalve in een termijn voorzien van drie jaren na het kalenderjaar waarin de overtreding heeft plaatsgevonden. Dit is een vergelijkbare termijn als waarbinnen aan de belastingplichtige de (ambtshalve) aanslag – eventueel met boete – kan worden opgelegd. Voor het opleggen van een verzuim- of vergrijpboete aan de ander wegens gebreken bij of in de aanslagregeling of in de betaling van een aangiftebelasting (artikelen 67c, 67e en 67f van de AWR) wordt in een termijn voorzien van vijf jaren na het kalenderjaar waarin de overtreding heeft plaatsgevonden. Dit is een vergelijkbare termijn als waarbinnen aan de belastingplichtige of de inhoudingsplichtige een navorderings- of naheffingsaanslag – eventueel met boete – kan worden opgelegd".
De wettekst sluit echter niet aan bij de aanslagtermijn, maar de overtreding. De overtreding zal echter veelal niet in hetzelfde jaar plaatshebben als het belastingjaar waar de overtreding betrekking op heeft. Aangifte voor de aanslagbelasting wordt pas in het jaar erop gedaan of zelfs nog een of meer jaren nadien. Er kan immers voor het doen van aangifte uitstel zijn gekregen of ook anderszins kan de aangifte later zijn gedaan. Waar aanvankelijk een bepaling over de eindtermijn ontbrak, kon nog worden geconcludeerd dat de bevoegdheid een boete op te leggen na de aanslagtermijn uit den boze was, maar nu wel een bepaling is opgenomen, spreken de bepaling en de toelichting elkaar tegen.
In art. 5:45 Awb is sinds 1 juli 2009 bepaald wanneer de bevoegdheid tot het opleggen van een bestuurlijke boete in zijn algemeenheid vervalt. In die bepaling wordt aangesloten bij vijf of drie jaren nadat de overtreding heeft plaatsgevonden. Van die bepaling is destijds in de AWR afgeweken door deze in art. 67pa AWR buiten toepassing te verklaren, juist omdat de wetgever wilde aansluiten bij de aanslagtermijnen. Nu zijn we weer terug bij af en kunnen we de discussie gaan voeren wanneer een overtreding al dan niet heeft plaatsgehad. Het is dan ook zaak de wettekst nogmaals te wijzigen en in overeenstemming te brengen met de toelichting door net als voor de aanslagtermijnen aan te sluiten bij het tijdstip waarop de belastingschuld is ontstaan.
1Kamerstukken II 2014/15, 34002, nr. 3, V-N 2014/48.3
Informatiesoort: Column
Rubriek: Bronbelasting