Een gegeven paard mag je niet in de bek kijken, zo luidt het spreekwoord. Maar het lijfrenteverzamelbesluit dat op 31 mei 2019 in de Staatscourant is gepubliceerd, nodigt hier wel toe uit. In diverse media is dit besluit met veel gejubel ontvangen. Het is ook een goede zaak dat dit verzamelbesluit is geactualiseerd. Op bepaalde punten was dat echt nodig. Maar we mogen nog wat te wensen over houden.
De Staatssecretaris van Financiën 'schenkt' ons in de paragrafen 9.3.4 en 9.3.5 van het besluit een bancaire alimentatie- en pensioenverrekeningslijfrente. Al in 2010 deed het kabinet de toezegging te onderzoeken of – bijvoorbeeld – de alimentatielijfrente mogelijk kon worden gemaakt (NV BP 2010, blz. 76). Nu, bijna tien jaar later, komt de staatssecretaris hier alsnog mee. Waarom heeft dat zo lang moet duren? Kijkend naar de voorwaarden die aan de twee nieuwe bancaire lijfrenteproducten zijn gesteld, had dit ook nog wel op een regenachtige zondagmiddag geschreven kunnen worden. Zo moeilijk is het helemaal niet.
Wat ook nog in de wachtkamer ligt, is de evaluatie van de 'Wet banksparen' (Stb. 2007, 577). Op grond van art. VIB van die wet zou binnen vijf jaar na inwerkingtreding een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van deze wet in de praktijk aan de Staten-Generaal worden gestuurd. Dat verslag laat nog op zich wachten, inmiddels al bijna twaalf jaar!
Ronduit storend is de redengeving van de introductie van de bancaire alimentatie- en pensioenverrekeningslijfrente. Omdat de uitvoeringspraktijk dit wenst, zo valt te lezen in het besluit. Ik mag hopen dat het consumentenbelang voorop heeft gestaan bij deze beslissing, en dat het niet zo zeer de (veronderstelde?) hartenwens van bancaire uitvoerders is, die de staatssecretaris hiermee in vervulling heeft willen laten gaan.
Over consumentenbelang gesproken, het mag niemand verbazen dat het toch vooral vermogende, bovenmodaal verdienende particulieren zijn die deze in het kader van echtscheiding opkomende lijfrenten sluiten. Dat fiscaal voordeel een belangrijke, zo niet doorslaggevende rol speelt in de besluitvorming, staat vast. De alimentatie- c.q. verrekeningsplichtige trekt de lijfrentekoopsom af tegen – tot voor kort – maximaal 52%, terwijl de termijnen bij de alimentatie- c.q. verrekeningsgerechtigde belast worden tegen een doorgaans (veel) lager heffingspercentage. Maar dat gaat op korte termijn veranderen. Deze koopsommen zijn immers aftrekbaar als persoonsgebonden aftrekpost. Die aftrek vindt straks plaats tegen het basistarief. Weg fiscaal voordeel. Tel daar nog bij op dat de gerechtigde over de ontvangen termijnen de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet moet betalen, terwijl de betaling van de koopsom bij de ander niet tot een vermindering van de Zvw-bijdrage heeft geleid, en het voordeel slaat om in een nadeel. Ik durf wel te stellen dat de bancaire alimentatielijfrente en bancaire pensioenverrekeningslijfrente hetzelfde pad volgen als de uitvaartrekening: bij gebrek aan aanbieders en/of afnemers verdwijnen deze weer van het toneel. Exit exotica.
Als de staatssecretaris nu écht een royaal gebaar wil maken dan had hij beter de overbruggingslijfrente bancair mogelijk gemaakt. Daar heeft de burger meer aan. De overbruggingslijfrente kan nog steeds alleen maar worden gesloten bij verzekeraars. Dit tot grote teleurstelling van menig lijfrentegerechtigde. Er zijn namelijk nauwelijks nog verzekeraars te vinden die deze lijfrentevorm aanbieden, terwijl hier wel behoefte aan is. Door de lage rentestand en de doorgaans relatief korte uitkeringsduur van de overbruggingslijfrente is de som van de uitkeringen meestal lager dan het hiervoor gebruikte lijfrentekapitaal. Een negatief rendement is nou niet bepaald iets waar consumenten warm voor lopen. Tegen die achtergrond is het niet vreemd dat veel verzekeraars zich als aanbieder hebben teruggetrokken. Toegegeven, ook bij banken is de rentevergoeding laag, maar weinig is nog altijd beter dan minder dan niets.
En het goede nieuws is: het bancair faciliteren van de overbruggingslijfrente kost de schatkist niets! Het gaat immers om reeds bestaande en gefinancierde lijfrenteaanspraken. Dus waar wachten we (nu al zo lang) nog op?
Informatiesoort: Column
Rubriek: Inkomstenbelasting