Op 6 juni 2024 heeft de Hoge Raad vijf arresten gewezen over box 3. Je kunt niet anders zeggen dan dat vriend en vijand, en dan mag je zelf bepalen wie wie is, waren verrast met de inhoud van de arresten.
In het Kerstarrest van 24 december 2021 (ECLI:NL:HR:2021:1963) maakte de Hoge Raad al korte metten met de wettelijke systematiek vanaf 2017 ten aanzien van de wijze waarop op forfaitaire wijze het inkomen uit sparen en beleggen (box 3) werd bepaald. Hierover is al genoeg gezegd en geschreven.
Het Kabinet reageerde hierop met de Wet rechtsherstel box 3 (Herstelwet), en gaf nieuwe regels hoe je vanaf 2017 het inkomen uit sparen en beleggen moest berekenen. Maar weer met forfaits. Ook die Herstelwet heeft de Hoge Raad nu op 6 juni 2024 volledig met de grond gelijk gemaakt. In één van die vijf arresten bepaalt de Hoge Raad het volgende:
”In overeenstemming met de beslissing van de Hoge Raad in het arrest van 24 december 2021, moet daarom worden aangenomen dat ook bij degene die door het forfaitaire stelsel van de Herstelwet wordt geconfronteerd met een heffing naar een voordeel uit sparen en beleggen dat hoger is dan het werkelijke rendement, daardoor een schending optreedt van zijn door artikel 1 EP in samenhang met artikel 14 EVRM gewaarborgde rechten.”
Aldus r.o. 5.3.7 in het arrest met het nummer ECLI:NL:HR:2024:704.
Gevolgen voor spaarders en beleggers
Voor spaarders en beleggers heeft dat als gevolg, dat als het werkelijk rendement lager is dan het forfaitair bepaalde rendement dat de fiscus volgens de Herstelwet berekent, je niet meer belasting verschuldigd bent dan over het werkelijke rendement. Ook al scheelt dat maar € 1.
Het is echter aan de belastingplichtige om aan te tonen dat zijn werkelijk rendement lager is dan het forfaitaire rendement. Op hem rust de bewijslast, zo heeft de Hoge Raad ook uitdrukkelijk bepaald.
En, voor de goede orde, dat geldt niet alleen voor alle aanslagen die nog open staan over de periode van 2017 tot en met 2022 (onder de Wet rechtsherstel box 3), maar ook voor alle aanslagen die worden opgelegd over de periode vanaf 2023 (onder de Overbruggingswet box 3), tot de invoering van de nieuwe Wet werkelijk rendement box 3, waarschijnlijk pas per 1 januari 2027. Ook dat heeft de Hoge Raad uitdrukkelijk nu alvast bepaald. Je kunt maar duidelijk zijn.
Dat houdt voor de fiscus complete chaos in. Maar niet alleen voor de fiscus, ook voor belastingplichtigen. Want die mogen over de periode 2017 tot en met 2022 nu kiezen uit drie systemen:
- heffing volgens het wettelijke systeem, zoals dat destijds gold met de vermogensmix;
- heffing volgens de Herstelwet met de drie categorieën banktegoeden, overige bezittingen en schulden; of
- heffing over het werkelijke rendement.
En als je praat over fiscaal partners, mag elke partner kiezen voor zijn eigen systeem. Dat geeft totaal dus drie maal drie is negen (!) mogelijkheden. Ga dan maar eens optimaliseren. Drie maal drie is negen en ieder zingt zijn eigen lied. Drie maal drie is negen en Marnix zingt zijn lied.
Dat de Herstelwet met de grond gelijk zou worden gemaakt, is geen verrassing. Iedereen rekende daar al een beetje op. Er bestond wat vrees dat de Hoge Raad zou kiezen voor rechtsgeldigheid van de Herstelwet, puur uit pragmatische overwegingen. Om bovengenoemde chaos te voorkomen. Dit, omdat vanaf 2027 de zaak toch ten enenmale wordt opgelost, en dan wél deugdelijk, met ook een heffing over het werkelijke rendement. Maar de Hoge Raad hield de rug recht en bleef zuiver in de leer. Fout is fout. En zette vervolgens een vette streep door de Herstelwet.
Maar wat is dan dat werkelijk rendement?
De hamvraag luidt hoe je het werkelijk rendement moet berekenen. En de Hoge Raad maakt me helemaal blij: ook daarover heeft hij zich uitgebreid uitgelaten. Op zich overigens wel opmerkelijk, want de Hoge Raad is een rechter en nu eenmaal geen wetgever. Toch vult hij de regels over het bepalen van het werkelijk rendement al in.
Hij motiveert dit als volgt:
“Met het oog op de op dit terrein wenselijke rechtseenheid en rechtszekerheid, ziet de Hoge Raad aanleiding om regels te formuleren met betrekking tot de vaststelling van het hiervoor in 5.3.7 bedoelde werkelijke rendement"...in r.o. 5.4.1 van bovengenoemd arrest.
En op zich wel prettig, scheelt in de toekomst een nieuwe gang naar de rechter. Het kan maar weer duidelijk zijn.
De Hoge Raad sluit zoveel mogelijk aan bij de uitgangspunten van het box 3-stelsel. Hoe luiden dan die regels?
- Bij het vaststelling van het werkelijk rendement dient het gehele vermogen (dus met inbegrip van banktegoeden) van belastingplichtige in box 3 te worden betrokken. Je moet dus een vergelijking maken tussen het werkelijk rendement en het forfaitaire rendement voor alle vermogensbestanddelen gezamenlijk. En niet per vermogensbestanddeel. Dus ook het werkelijke en het forfaitaire spaarrendement moet je meetellen.
In dit verband verdient het nog de opmerking dat de vaststelling van het werkelijk rendement op het gehele vermogen in box 3 meebrengt dat gekeken moet worden naar het saldo van positieve én negatieve resultaten van verschillende vermogensbestanddelen in het desbetreffende jaar. - Heffing vindt plaats over het nominale box 3-vermogen, je mag geen rekening houden met inflatie. Ook inflatoire schijnwinsten worden daardoor belast.
- Je mag geen rekening houden met een heffingvrij vermogen. Daardoor zal vooral voor kleine spaarders en beleggers het forfaitair stelsel met een heffingvrij vermogen aantrekkelijker zijn dan heffing over het werkelijk rendement zonder heffingvrij inkomen.
- Met het positieve of negatieve rendement in andere jaren wordt geen rekening gehouden, dus geen vorm van verliescompensatie. Daardoor kan het zijn dat je in jaar n een negatief inkomen kunt hebben en in het volgende jaar n+1 een positief inkomen. Dan mag je het positieve inkomen van jaar n+1 niet verlagen met het negatieve inkomen uit jaar n.
- Het werkelijk rendement omvat niet alleen de directe voordelen die uit vermogensbestanddelen worden getrokken, zoals rente, dividend en huur, maar ook indirecte inkomsten moet je meenemen, in de zin van positieve én negatieve waardeveranderingen van die vermogensbestanddelen. Kortom, ook ongerealiseerde waardeveranderingen behoren tot het werkelijk rendement en daar moet je dus ook belasting over betalen, althans als je kiest voor heffing over het werkelijk rendement. Dat is vooral voor bezitters van crypto en andere volatiele beleggingen een dingetje. Hierbij wijkt de Hoge Raad uitdrukkelijk af van het oordeel van de gerechtshoven.
De vraag luidt echter bij vastgoed, hoe je dat moet bepalen. Voor andere onroerende zaken dan woningen, zal dat de waarde in het economische verkeer zijn. Maar bij woningen? Als je inderdaad zoveel mogelijk wilt aansluiten bij de vormgeving van het stelsel van box 3, zou dat de ontwikkeling van de WOZ-waarden zijn. De stijging van de WOZ-waarde vormt dan de niet gerealiseerde waardeontwikkeling. Maar wat als je een woning aankoopt tegen een koopsom die hoger is dan de WOZ-waarde? Of als je een woning gaat verbeteren? Leidt dat tot aftrekbare afwaarderingen?
Dat leidt overigens wel tot cherry picking. Je mag in het ene jaar kiezen voor heffing over het werkelijk rendement, het andere weer over het forfaitaire rendement. Dus in jaren van forse koersdalingen kies je voor heffing over het werkelijke rendement, in jaren van forse koersstijgingen voor heffing over het forfaitaire rendement van amper 6 procent. - Kosten zijn niet aftrekbaar. Dat past enerzijds bij de achtergronden van de rendementsberekeningen van box 3. Anderzijds is dat dogmatisch niet helemaal zuiver. Voor panden wordt de huuropbrengst wel belast, maar kosten die je maakt voor OZB, verzekeringen, onderhoud, e.d. zijn niet aftrekbaar. Dat is wel weer pragmatisch. Geen gezeur over de aftrekbaarheid van allerhande Praxisbonnetjes.
Nog openstaande vragen
Hoe concreet de Hoge Raad ook was, een aantal vragen staat nog open. Maar op die vragen krijgen we wellicht later nog een antwoord.
Wat staat zoal nog aan vragen open:
- Vormt het eigen gebruik van een tweede woning (die niet wordt verhuurd) ook een inkomen dat in box 3 wordt belast?
- Wat is het genietingsmoment van box 3-inkomen? Zo betaalt de Rabobank rente over 2023 uit op 1 januari 2024. Is dat inkomen in 2023 of in 2024? En kun je dan ‘sturen’ door bijvoorbeeld huur voor een beleggingsvakantiewoning vooraf of achteraf te laten betalen?
- Hoe gaan we om met het jaarlijks bepalen van ongerealiseerde waardemutaties, vooral bij incourante zaken, zoals deelnemingen in bedrijven, vastgoed, beleggingskunst, enzovoort. Vooral dit laatste is een hele lastige.
Maar goed, er moet natuurlijk altijd nog wel wat te vragen over blijven. Anders hebben belastingadviseurs geen werk meer.
Rente over belastingteruggave door rechtsherstel
De Hoge Raad heeft ook bepaald dat als een belastingplichtige geld terugkrijgt door toepassing van het rechtsherstel, hij daarbij geen recht heeft op een rentevergoeding. Noch op belastingrente, noch op wettelijke rente. Dat is alleen anders als de wettelijke rente hoger is dan de belastingvermindering in box 3. Duidelijke taal.
Actie
Eén ding is duidelijk: als iemand een aanslag krijgt waarin belasting is geheven over forfaitair inkomen en het werkelijk inkomen is lager, let wel over het gehele vermogen gemeten, teken dan acuut bezwaar aan.
Het ministerie van Financiën reageerde al snel op de arresten met een nieuwsbericht. Een passage daaruit luidt:
”In de tussentijd hoeven belastingplichtigen niets te doen, zodra er meer duidelijk is worden zij geïnformeerd. Belastingplichtigen voor wie de uitspraak gevolgen heeft, krijgen eerst van de Belastingdienst een brief.”
Nou… Als een aanslag binnenvalt, zou ik toch maar bezwaar aantekenen binnen de bezwaartermijn van zes weken. Dit, tot we zeker weten wat de exacte gevolgen van de arresten zijn. Voor bezwaarschriften geldt een harde wet: “te laat is te laat”.
En als iemand alleen maar spaartegoeden heeft, en de definitieve aanslag over 2023 valt binnen, ook dan luidt het advies om als de wiedeweerga bezwaar aan te tekenen. Zie hierover mijn eerdere column op TaxLive “Ook spaarders in bezwaar tegen box 3-aanslag?” van 8 april jongstleden.
Ten slotte
In mijn laatste column van vrijdag 31 mei jongstleden schreef ik nog het volgende:
“Wellicht ben ik komende donderdag rond 12.00 uur erg teleurgesteld, en volgt de Hoge Raad toch onverhoopt de Herstelwet. Of ben ik een beetje teleurgesteld, maar anderzijds ook wel weer een beetje vrolijk, en bepaalt de Hoge Raad dat heffing weliswaar moet plaatsvinden over het werkelijk rendement, echter zonder concrete rekenregels daarvoor te geven. Of ben ik helemaal blij, en krijgen we ook nog te horen hoe we dat werkelijk rendement mogen berekenen.”
Welnu, ik kan u melden dat ik helemaal blij ben! Hulde aan onze Hoge Raad, hij schonk klare wijn.