Het gebeurt maar zelden dat mijn collega’s en ik onderling een andere kijk op een fiscale kwestie hebben. Maar in geval van de fiscale box 3-etikettering van een derdenrekening van een notaris is dat wel zo.

Het maakt voor de berekening van het forfaitair inkomen in box 3 uit of iemand een banktegoed heeft of een overige bezitting, zoals een vordering. En of een bezitting nu een bankrekening of een overige bezitting is, is meestal wel helder. Meestal, maar niet altijd. Want hoe moet je een saldo op een derdenrekening van de notaris zien?

Voorbeeld
José heeft een nieuwe woning gekocht. De koopsom bedraagt € 500.000. Levering vindt plaats op maandagmiddag 2 januari 2023. De notaris verzocht José om voor de levering de koopsom op zijn derdenrekening te storten. Dat heeft José braaf op vrijdag 30 december 2022 gedaan.

Voor box 3 scheelt het een slok op een borrel hoe die storting op 1 januari 2023, de peildatum voor de box 3-heffing voor 2023, op de derdenrekening moet worden gekwalificeerd: is dat een banktegoed of een vordering van José? Als het een banktegoed is, wordt het forfaitair rendement stel 0,01 procent over € 500.000, ofwel € 50. Maar als het fiscaal als een vordering wordt geduid, een forfaitair rendement van 6,17 procent van € 500.000, ofwel € 30.850. Een verschil van maar liefst € 30.800. En met een tarief van 32 procent kan dat – abstraherend van de werking van het heffingvrij vermogen – al snel een kleine € 10.000 box 3-heffing schelen. Het gaat dus ergens over!

Wat is een banktegoed?

In art. 1, eerste lid, Wet rechtsherstel box 3 (relevant voor de periode 2017-2022) worden banktegoeden als volgt gedefinieerd:

“bezittingen als bedoeld in artikel 5.3 van de Wet inkomstenbelasting 2001 die deposito’s als bedoeld in artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht zijn of daarmee naar aard en strekking overeenkomende buitenlandse deposito’s;...”

Ga je kijken in de bijbehorende parlementaire geschiedenis, dan word je daar niet veel wijzer van. Een echte nadere duiding vind je er niet.

Vervolgens definieert art. 1:1 WFT een deposito als volgt:

“een tegoed dat wordt gevormd door op een rekening staande gelden of dat tijdelijk uit normale banktransacties voortvloeit, en dat een bank onder de toepasselijke wettelijke en contractuele voorwaarden dient terug te betalen, met inbegrip van een termijndeposito en een spaardeposito (…)”

De overbruggingsweg box 3 (relevant voor de periode 2022-2025) bevat vergelijkbare definities.

Wat worden we hier wijzer van? Een derdenrekening is een banktegoed, helder. Maar is het een banktegoed van de notaris? Of (ook) van degene die op die rekening heeft gestort? Want in het laatste geval mag de storter het gestorte bedrag in zijn box 3-vermogen verantwoorden als ‘banktegoed’, en hoeft hij het niet als ‘overige bezitting’ aan te geven.

Doel en strekking

Het zou in bovenstaand voorbeeld niet uit moeten mogen maken of dat geld staat op de bankrekening van José of op de derdenrekening van de notaris. Het vormt allebei een banktegoed. Met allebei een (forfaitair) rendement van stel 0,01 procent. En in werkelijkheid van thans 0 procent. De bank vergoedt over de derdenrekening geen procent meer rente dan op een reguliere rekening-courant. Maar dat is een doelredenering. Strikt formeel is die derdenrekening een bankrekening op naam van de notaris. Niet op naam van José… Dus vormt het een vordering van José op de notaris?

Wat is een derdenrekening?

De derdenrekening van de notaris is wettelijk geregeld, en wel in art. 25 van de Wet op het notarisambt. Als je die bepaling bestudeert, valt vooral het volgende op:

  • Lid 1:
    • het is de notaris die ‘een bijzondere rekening’ aan moet houden op zijn naam met vermelding van zijn hoedanigheid;
    • die ‘bijzondere rekening’ is uitsluitend bestemd voor gelden, die de notaris in verband met zijn werkzaamheden als zodanig onder zich neemt;
    • gelden die aan de notaris in verband met zijn werkzaamheden als zodanig ten behoeve van derden worden toevertrouwd, moeten op die rekening worden gestort.

  • Lid 2:
    • het is de notaris die bij uitsluiting bevoegd is tot het beheer en de beschikking over de bijzondere rekening;
    • de notaris mag ten laste van deze rekening slechts betalingen doen in opdracht van een wat art. 25 noemt ‘rechthebbende’.

  • Lid 3:
  • het vorderingsrecht voortvloeiende uit de bijzondere rekening behoort toe aan de gezamenlijke rechthebbenden;
    • het aandeel van iedere rechthebbende wordt berekend naar evenredigheid van het bedrag dat te zijnen behoeve op de bijzondere rekening is gestort.

  • Lid 4:
    • een rechthebbende heeft voor zover uit de aard van zijn recht niet anders voortvloeit, te allen tijde recht op uitkering van zijn aandeel in het saldo van de bijzondere rekening.

Fiscale kwalificatie

Uit bovenstaande bepalingen uit art. 25 van de Wet op het notarisambt valt mij een paar zaken op:

  • de rekening staat op naam van de notaris, hij alleen is bij uitsluiting bevoegd om over het geld op de rekening te beschikken;
  • de rekening bevat gelden die aan de notaris zijn toevertrouwd;
  • de notaris houdt die gelden op die derdenrekening onder zich;
  • er zijn ‘rechthebbenden’, die het vorderingsrecht jegens die rekening hebben;
  • die rechthebbenden hebben recht op uitkering van diens aandeel in het banksaldo.

Kun je dan wel stellen dat het een banktegoed van degenen is die geld op die rekening hebben gestort? En is het daardoor geen banktegoed van de notaris? Hij heeft immers geld van de rechthebbenden gekregen en houdt het op die rekening onder zich, aldus art. 25, lid 1 van de Wet op het notarisambt.

Dan zou de conclusie zijn dat voor de rechthebbenden sprake is van een vorderingsrecht jegens de notaris. En niet een (deel)gerechtigdheid tot die rekening zelf.

Dat dit fiscaal qua doel en strekking niet de bedoeling is, spreekt voor zich. Het zou nogmaals niet uit moeten mogen maken of José de koopsom voor haar nieuwe woning op 30 december 2022 of op 2 januari 2022 op de derdenrekening stort. Het is en blijft geld op een banktegoed.

Of moeten we de storter voor zijn (onverdeeld) aandeel aanmerken als rechthebbende van die derdenrekening, zoals opgenomen in art. 25, lid 4 van de Wet op het notarisambt? Dat zou ervoor pleiten dat je de storting kunt aanmerken als banktegoed. Fiscaal kun je dit duiden dat de notaris juridisch houder van de bankrekening is maar de storter economisch zijn storting als banktegoed mag aanmerken.

Vergelijkingsmateriaal

De vraag of sprake is van een banktegoed of vordering, speelt vaker. En daar heeft het ministerie van Financiën of de Belastingdienst expliciet standpunten over ingenomen.

Vereniging van eigenaren (VvE)
Als een bewoner van een appartementencomplex een aandeel heeft in het vermogen van een VvE, wordt dat aandeel in het vermogen door de Belastingdienst aangemerkt als een ‘overige bezitting’.

Terwijl ook dat vermogen van de VvE veelal niet meer omhelst dan een banktegoed. Toch klopt naar mijn mening deze visie, omdat het een bankrekening van een vereniging is, een zelfstandig rechtspersoon. En de bewoner heeft niets meer en niets minder dan een vordering op die rechtspersoon. Je kunt niet stellen dat het een bankrekening van het lid van de VvE is.

Aandeel in een onverdeelde boedel
Als een belastingplichtige gerechtigd is tot onverdeelde boedel omdat bijvoorbeeld een erfenis nog niet verdeeld is, dan behoort het aandeel in die onverdeelde boedel gedeeltelijk of geheel tot zijn box 3-vermogen. Dan moet je volgens de Belastingdienst wel kijken naar de soort bezittingen in die onverdeelde boedel. Zo valt een spaarrekening die tot de boedel behoort in box 3 onder de vermogenscategorie bank- en spaarrekeningen.

Ook deze visie klopt naar mijn mening, omdat die erfgenaam voor een onverdeeld aandeel direct gerechtigd is tot die bankrekening in de boedel. Samen met zijn mede-erfgenamen – of een aangewezen executeur – is hij bevoegd over deze rekening te beschikken. Hij is zelf als rechtssubject (mede)rekeninghouder, samen met de andere erven.

En dan die derdenrekening…
De derdenrekening is naar mijn mening niets meer en niets meer dan een bankrekening van de notaris, ofwel een bezitting van de notaris. Degene die er geld op stort, vertrouwt dat geld aan de notaris toe. En heeft hij weer niets meer en niets minder dan een vordering op die notaris. Dat hij rechthebbende tot de derdenrekening is, maakt hem nog geen rekeninghouder. En (het deel van) het saldo dus niet ‘zijn’ banktegoed.

De achterliggende gedachte achter die mening is dat het eerst een bezitting van de belastingplichtige moet zijn, wil het als ‘banktegoed’ in de zin van box 3 kunnen vormen. En die derdenrekening is geen bezitting van de belastingplichtige, maar van de notaris. Anders zou de notaris die derdenrekening ook niet hoeven te verantwoorden in zijn eigen (jaar)stukken.

Maar de mening dat de storter het bedrag dat hij op die derdenrekening heeft gestort economisch als gerechtigde mag aanmerken, is evenzeer verdedigbaar.

Borgstorting bij aankoop woning

In het voorbeeld van José is het toevallig zo dat de leveringsdatum rond 1 januari ligt, de box 3-peildatum, waardoor het spannend is wanneer zij het geld op de derdenrekening van de notaris stort. En dat is te beïnvloeden: door kort ná 1 januari het geld van haar eigen bankrekening af te halen en te storten op de derdenrekening van de notaris, loopt José geen risico op een discussie met de fiscus over een post ‘overige bezittingen’ in plaats van ‘banktegoed’.

Maar zo simpel is het niet altijd. Bij de aankoop van een woning wordt normaal gesproken ook gevraagd om een bankgarantie van 10% van de koopsom of een bedrag van 10% op de derdenrekening van de notaris te storten. Stel de koper kiest voor het storten van de borg op de derdenrekening van de notaris. Dan is de kans dat in de periode tussen het storten van die borg en de levering – waarbij de borgsom doorgaans wordt verrekend met de koopsom – een box 3-peildatum ligt groter. En daardoor minder eenvoudig te vermijden.

Conclusie

Het is voor ons niet helder of het geld dat je overboekt van je eigen bankrekening naar de derdenrekening van de notaris, wordt ‘omgekat’ van banktegoed naar overige bezittingen, met het bijbehorende forfaitaire rendement in de box 3-berekening. Als dit inderdaad zo is, is het evident dat dit een ongewenst effect is.

Het zou chique zijn als de Belastingdienst het standpunt inneemt, zoals de wetgever ook heeft gedaan met contanten, dat een tegoed via een derdenrekening kan worden bestempeld als banktegoed. Dan ontstaat duidelijkheid voor de praktijk en voorkom je onnodig gekunsteld gedrag met stortingen van de eigen bankrekening naar de derdenrekening van de notaris.

Naar mijn mening ligt hier een mooie uitdaging voor de Koninklijk Notariële Beroepsorganisatie: overleg met het ministerie van Financiën over de fiscale kwalificatie van de derdenrekening van de notaris.

Dan is het verschil van mening binnen onze club ook gelijk opgelost.

Informatiesoort: Column

Rubriek: Inkomstenbelasting

Dossiers: Box 3

Focus: Focus

Carrousel: Carrousel

549

Gerelateerde artikelen