Lijfrenten. In het regeerakkoord zoek je er tevergeefs naar. En tóch staat lijfrenten wel degelijk wat te wachten.
In punt 2.5 van het regeerakkoord wordt een hervorming van het belastingstelsel aangekondigd. Onderdeel daarvan is dat aftrekposten in de toekomst alleen nog maar aftrekbaar zijn tegen het basistarief van 36,93%. In het regeerakkoord worden als voorbeelden de zelfstandigenaftrek en de hypotheekrenteaftrek genoemd, maar de lijfrenteaftrek valt net zo zeer onder deze maatregel: 
 
"In 2020 wordt het aftrektarief waartegen aftrekposten aftrekbaar zijn voor alle aftrekposten gelijkgetrokken met het dan geldende aftrektarief van de hypotheekrente en met 3%-punt per jaar naar het basistarief afgebouwd." (blz. 64 regeerakkoord)
 
Belastingplichtigen die straks met hun inkomen tegen het toptarief van 49,5% belast worden, zullen de lijfrenteaftrek dus niet tegen dit tarief zien plaatsvinden. Hoe dit wetstechnisch wordt geregeld, is nog in de sterren geschreven. Het oprekken van de werkingssfeer van de huidige tariefcorrectie voor de aftrekbare kosten met betrekking tot de eigen woning (artikel 2.10/2.10a, lid 2, Wet IB 2001), ligt voor de hand. Als dat juist is, voorzie ik nog wel een paar knelpunten.

Lijfrente versus pensioen: concurrentievervalsing?

Als de aftrekbeperking wordt geregeld door oprekking van de huidige tariefcorrectie, ontstaat er, zonder nadere maatregelen in de loonsfeer, een scheefgroei tussen tweedepijler pensioen en derdepijler lijfrenten. De eigen bijdrage van de werknemer, die overigens mag oplopen tot 100%, komt immers in mindering op het fiscale loon, dus aan de top, waarop mogelijk het toptarief toepassing vindt. 
 
Zonder nadere maatregelen in de loonsfeer betekent dit dat een werknemer die met zijn loon onder dit toptarief valt, méér fiscaal profijt heeft van deelname aan een pensioenregeling dan van het treffen van een lijfrentevoorziening. Als een werknemer voor de keuze staat (1) aanvullend pensioensparen via de werkgever, waarbij de eigen bijdrage 100% is, of (2) aanvullend pensioensparen via een lijfrentevoorziening, dan is die keuze niet langer fiscaal neutraal. Pensioen verdient de voorkeur boven lijfrente. Voor zelfstandigen, die straks makkelijker zouden moeten kunnen deelnemen aan een pensioenregeling (zie pagina 30 regeerakkoord), geldt natuurlijk hetzelfde. 
 
Voor deze fiscaal ongelijke behandeling kan ik geen goede rechtvaardigingsgrond(en) bedenken. Noem het gerust fiscale concurrentievervalsing. Een manier om dit op te lossen is door de tariefcorrectie ook voor de loonsfeer te laten gelden. Het bezwaar daartegen is dat het loonheffing behoorlijk wat ingewikkelder zal maken, want ook daar voorzie ik wel een paar knelpunten. 

Stakingslijfrente

Wanneer een zelfstandig ondernemer zijn onderneming inbrengt in een BV, kan hij voor het bedrag van de stakingswinst, binnen de grenzen van de wet, een stakingslijfrente bedingen bij de overnemende BV. De daarbij gekozen wetssystematiek is dat de stakingswinst belast is, maar dat daartegenover lijfrenteaftrek staat. De omzetting geschiedt dan ‘fiscaal neutraal'. De stakende ondernemer betaalt dan in veel gevallen ter zake van de stakingswinst geen euro inkomstenbelasting. De belastingheffing wordt verschoven naar de uitkeringsfase van de lijfrente. Hieraan komt zonder nadere maatregelen een einde. 
 
In veel gevallen zal de stakingswinst straks aan de top belast zijn tegen 49,5% terwijl het fiscale voordeel van de lijfrenteaftrek wordt gesteld op 36,93%. Dit betekent dat de ondernemer in veel gevallen niet meer zijn onderneming kan inbrengen in een BV tegen een stakingslijfrente zónder inkomstenbelastingheffing. Dat is alleen anders bij relatief kleine stakingswinsten. Voor de MKB-praktijk kan dit in het kader van de bedrijfsopvolging behoorlijk belemmerend zijn. Voor de goede orde, de hier geschetste problematiek geldt in dezelfde mate voor de fiscale oudedagsreserve (als daar de tariefcorrectie ook voor gaat gelden).
 
Ook hier valt wel een oplossing te bedenken. We zouden kunnen terugkeren naar de oude systematiek van artikel 19 Wet IB 1964 (tekst 1991). In de systematiek van die stamrechtvrijstelling wordt het bedrag van de stakingswinst buiten de belastbare winst gehouden, voorzover daar een stakingslijfrente voor wordt bedongen. De vraag is wel of dit wenselijk is. Want door stakingswinst buiten de belastingheffing te plaatsen, creëer je wel een kader waarbij ondernemers er profijt van hebben vooral niet tussentijds een lijfrentevoorziening te treffen. Lijfrenteopbouw tijdens het ondernemerschap – via jaarruimte/reserveringsruimte – wordt immers getroffen door de tariefcorrectie. Het buiten de belastingheffing plaatsen van stakingswinst door toepassing van de stamrechtvrijstelling zal daarentegen al snel een besparing tegen het toptarief opleveren.
 
Het is natuurlijk allemaal nog niet heel concreet. De wetsvoorstellen van het nieuwe kabinet zie ik dan ook met belangstelling tegemoet. Maar helemaal gerust ben ik er nog niet op.

Informatiesoort: Column

Rubriek: Pensioenen, Inkomstenbelasting

12

Gerelateerde artikelen