Stel je krijgt in 1991 een Zwitserse bankrekening van je ouders geschonken die nog niet zijn overleden. In 2014 geef je de bankrekening bij de Belastingdienst aan. Dat er inkomstenbelasting over het vermogen moet worden betaald is zonneklaar. Maar hoe zit het nou met de schenking van 23 jaar geleden? Heeft de Belastingdienst een wettelijke grondslag om een (navorderings)aanslag op te leggen?

Aanvangsmoment: lex generalis

Voor het opleggen van een aanslag geldt de reguliere termijn van drie jaar. Voor een navorderingsaanslag geldt een termijn van vijf of twaalf jaar, afhankelijk van of het binnenlands of buitenlands vermogen betreft. Indien de belastingschuld eerst kan worden vastgesteld na afloop van het tijdvak waarover belasting wordt geheven, wordt de materiële belastingschuld geacht te zijn ontstaan op het tijdstip waarop dat tijdvak eindigt. Binnen deze termijnen moet de Belastingdienst een aanslag respectievelijk navorderingsaanslag opleggen. Hierbij is van belang dat de verjaringstermijnen pas aanvangen, nadat de materiële belastingschuld is of geacht wordt te zijn ontstaan.

Aanvangsmoment: lex specialis

Wanneer geen aangifte schenkbelasting is gedaan, geldt echter een ander aanvangsmoment. Kort samengevat is het aanvangsmoment wanneer de schenker of verkrijger is overleden en dus niet nadat de materiële belastingschuld is ontstaan (lees: schenking); artikel 66, lid 1, ten tweede SW 1956. De reden voor deze systematiek – verjaringstermijn vangt aan na het overlijden van de schenker of verkrijger – is dat vaak bij het overlijden van de schenker of de verkrijger nieuwe feiten met betrekking tot een reeds gedane schenking boven water komen. Na het overlijden kan men namelijk te maken krijgen met een eventuele inbrengverplichting en inkorting. Door de inbreng en inkorting verandert de verkrijging krachtens erfrecht en dus ook de te betalen erfbelasting. Daarom heeft de wetgever bewust gekozen voor het tijdstip van overlijden van de schenker of verkrijger1.
 
In dat verband staat op pagina 47 van het op 3 juni 2016 openbaar gemaakte intern memo van de Belastingdienst genaamd "Aandachtspunten projecten Vermogen in het buitenland (VIB-projecten)", het volgende:
 
"Een aandachtspunt is dat de aanslagtermijn voor de schenkbelasting, ingeval er geen aangifte is gedaan, pas aanvangt nadat de schenker of begiftigde is overleden (…)"2
 
Elk wetsartikel bevat de voorwaarden waaraan moet zijn voldaan voordat het toepasbaar is. De toepassingsvoorwaarden van artikel 66, lid 1, ten tweede SW 1956 zijn dus dat de schenker óf verkrijger moet zijn overleden. Zonder dat een van beiden, te weten de schenker of verkrijger, is overleden kan de Belastingdienst geen beroep op dit artikel doen om een aanslag c.q. navorderingsaanslag op te leggen.

Schenking van 67 jaar geleden belast

Stel de heer X krijgt van zijn moeder in 1950 een kluis met daarin goudstaven geschonken. De moeder overlijdt in 2017. Uitgaande van de tekst van artikel 66, lid 1, ten tweede SW 1956 vangt de verjaringstermijnen in 2017 aan. Dat wil zeggen: de Belastingdienst kan over een schenking van 67 jaar geleden een (navorderings)aanslag opleggen. Het behoeft geen betoog dat een dergelijke bevoegdheid in strijd is met de rechtszekerheid.
 
Heden ten dage heeft de Belastingdienst talrijke middelen ter beschikking om verzwegen vermogen te achterhalen. Artikel 66, lid 1, ten tweede SW 1956 is niet van deze tijd. Aan de wetgever dus de taak, om voormeld artikel meer in lijn met de rechtszekerheid te brengen.

Conclusie

Terugkomend op de vraag in de inleiding. Het gaat om een schenking uit 1991 van een Zwitserse bankrekening. De ouders zijn nog niet overleden. Dat betekent dat er niet voldaan is aan de toepassingsvoorwaarden van artikel 66, lid 1, ten tweede SW 1956. Gelet hierop is de lex generalis van toepassing; artikel 16, lid 4 AWR. Voor het opleggen van een navorderingsaanslag geldt een termijn van twaalf jaar, nadat de materiële belastingschuld is ontstaan. Dat betekent dat de bevoegdheid om een navorderingsaanslag op te leggen in 2003 (1991 +12) is verjaard. Gek genoeg dient de schenker of verkrijger te overlijden, alvorens artikel 66, lid 1, ten tweede SW 1956 van toepassing kan zijn.
 
De Belastingdienst Rotterdam stelt toch bevoegd te zijn om een aanslag op te leggen. Binnenkort zal hierover een procedure worden gevoerd. Wordt vervolgd.
 
--------------------------------------
1Prof. mr. H. Schuttevaer / prof. dr. J.W. Zwemmer in de Nederlandse Successiewetgeving, Civiel- en fiscaalrechtelijke beschouwingen over de verkrijgingen krachtens erfrecht of schenking, Kluwer, vierde druk 1992, op blz. 309
2Dit memo is op 3 juni 2016 openbaar geworden als gevolg van een WOB-verzoek

Informatiesoort: Column

Rubriek: Schenk- en erfbelasting

173

Gerelateerde artikelen