Waar woont u? Deze vraag is voor velen makkelijk te beantwoorden. Ik huur een huis in Amsterdam dus ik woon in Amsterdam. Ook voor mensen die emigreren is die vraag makkelijk te beantwoorden. Ik ben geëmigreerd naar Spanje en heb daar een woning gekocht. Ingewikkelder wordt het wanneer de emigrant nog een woning in Nederland aanhoudt. Woont hij dan in Nederland of in Spanje?
De Belastingdienst neemt regelmatig het standpunt in dat iemand fiscaal in Nederland woont terwijl hier geen woning beschikbaar is. In die situaties leidt dit vaak tot procedures zodat de rechter uiteindelijk bepaalt of iemand fiscaal in Nederland woont.
De beoordeling of iemand op grond van artikel 4 AWR fiscaal in Nederland woont, vindt plaats aan de hand van alle feiten en omstandigheden. Het gaat erom of een persoonlijke band van duurzame aard met Nederland bestaat. Deze toets leidt in de praktijk vaak tot discussie doordat de Belastingdienst de reikwijdte van het fiscale woonplaatsbegrip steeds verder lijkt op te rekken.
A-G Niessen heeft een conclusie genomen in een zaak over het woonplaatsbegrip voor natuurlijke personen. Deze conclusie biedt handvatten bij de beoordeling of iemand op grond van artikel 4 AWR in Nederland woont. De A-G geeft een grondige uiteenzetting van de totstandkoming en ontwikkeling van het woonplaatsbegrip. Aan de hand daarvan introduceert de A-G de volgende randvoorwaarde voor het bepalen van de woonplaats:
"3.44 Primair geldt naar ik meen en zoals zojuist al is opgemerkt, dat van een ‘woonplaats’ alleen sprake kan zijn wanneer de belanghebbende een ‘woning’ beschikbaar heeft."
Dit klinkt heel logisch. Zonder woning kan je niet wonen. Dit heeft tot gevolg dat degene die Nederland verlaat en geen woning ter beschikking heeft hier niet meer woont.
De toepassing van dit criterium kan tot meer duidelijkheid leiden bij het bepalen van de fiscale woonplaats. Als iemand in Nederland geen woning ter beschikking heeft, woont hij hier niet op grond van artikel 4 AWR en is dus geen plaats voor binnenlandse belastingplicht.
Pas nadat is komen vast te staan dat iemand een woning in Nederland beschikbaar heeft, is er ruimte om de overige omstandigheden zoals sociale, juridische, economische en persoonlijke banden mee te wegen bij de beoordeling of iemand hier woont. In dat geval zal bijvoorbeeld de duur van het verblijf in de woning een rol kunnen spelen.
Het al dan niet beschikbaar hebben van een woning is in de feitenrechtspraak al een belangrijke omstandigheid bij de beoordeling of iemand in Nederland woont. Niettemin zou het de rechtszekerheid ten goede komen als de Hoge Raad de conclusie van de A-G zou volgen. Het beschikken over een woning wordt daarmee een randvoorwaarde in plaats van één van de relevante omstandigheden. Daarmee wordt voorkomen dat slechts op basis van "lichte" omstandigheden, zoals een Nederlands paspoort of het bezit van een Nederlandse bankrekening een voor de belanghebbende ingrijpend woonplaatsonderzoek wordt gestart.
Tot slot reageer ik op het onderdeel van de conclusie waarin de A-G concludeert dat de vraag waar iemand in een zeker jaar woont, moet worden beoordeeld aan de hand van de feiten en omstandigheden in het jaar zelf. De rechter moet zich uiteraard beperken tot het geschil en mag geen oordeel geven over de kwalificatie van de feiten in voorafgaande jaren.
Echter bij de beoordeling of iemand in Nederland woont, speelt de intentie van de belastingplichtige ook een belangrijke rol. De intentie kan ook in eerdere jaren al zichtbaar worden. Emigreren gebeurt namelijk niet in één dag maar hier zit een zekere mate van geleidelijkheid in die ervoor zorgt dat de binding met Nederland steeds verder afneemt.
Uit het arrest van 28 februari 1996 (ECLI:NL:HR:1996:AA1816) volgt mijns inziens dat feiten en omstandigheden die zich hebben voorgedaan in een ander jaar dan het jaar dat in geschil is voor de beoordeling van de woonplaats van belang kunnen zijn.
De A-G komt op een overtuigende wijze tot het voorstel om de beschikbaarheid van een woon- of verblijfplaats voorop te stellen bij de beoordeling waar iemand woont. Als de Belastingdienst op basis van nationaliteit wil heffen dan is de wetgever aan zet. Zo’n vergaande oprekking van artikel 4 AWR is niet aan de rechter.
Informatiesoort: Column
Rubriek: Inkomstenbelasting