Terecht wijst Mark Robben op onleesbare regelgeving en roept hij op meer oog te hebben voor de taalkundige vormgeving van het (overdrachts-)belastingrecht. De diagnose van de redactionele gedrochten zit naar mijn mening niet alleen in vormgeving maar ook in de inhoud.
Mark Robben stelt zich de volgende vraag: "Wat te denken van art. 5b lid 3 onderdeel a UBBR?" Ik zal zeggen wat ik daarvan denk.
 
Per 1 juli 2013 is de interne reorganisatievrijstelling aangepast. Deze regeling voorziet in een vrijstelling van overdrachtsbelasting voor het geval een tot het concern behorende vennootschap onroerend goed overdraagt aan een andere tot het concern behorende vennootschap. Het concernbegrip heeft hierbij betrekking op structuren waarbij de topvennootschap direct of indirect een belang heeft van 90% of meer in dochtervennootschappen. 
 
De aanpassing van 1 juli 2013 heeft o.a. betrekking op situaties waarbij de overdracht van onroerend goed plaatsvindt binnen een gedeelte van het concern en dit gedeelte van het concern daarna geen onderdeel meer uitmaakt van het oorspronkelijke concern. De vrijstelling gaat dan onder bepaalde voorwaarden niet verloren. Voor 1 juli 2013 bleef de heffing van overdrachtsbelasting achterwege op grond van het hardheidsclausulebeleid. Het is positief dat een poging is gedaan om dit in het UBBR te willen regelen. Het manco is echter dat het begrip deelconcern in het geheel niet is gedefinieerd en ook het begrip "eerste vennootschap" is niet gedefinieerd. Het inhoudelijke concept van de regeling is hiermede niet duidelijk. In dat geval is het lastig om een en ander begrijpelijk vorm te geven en dat resulteert dan inderdaad in een redactioneel gedrocht. 
 
Ik denk dat voor het concept van het deelconcern aansluiting had kunnen worden gezocht bij het concept van het groepsdeel of cluster uit de regeling van de fiscale eenheid in de Wet vpb 1969. Voor zogenaamde besmette transacties is een sanctiebepaling opgenomen die in werking treedt bij ontvoeging van de overdragende of overnemende vennootschap. Deze sanctiebepaling blijft onder bepaalde voorwaarden achterwege als de overdracht heeft plaatsgevonden binnen een groepsdeel of cluster.
 
In het Besluit van 14 december 2010, nr DGB2010/4620M is dat als volgt bepaald: "De overdracht had, als de fiscale eenheid kleiner was geweest dan de bestaande fiscale eenheid, niet geleid tot inwerkingtreding van de sanctie." Dit concept is helder.
 
We kunnen hierbij denken aan een structuur van een moedermaatschappij, een dochtermaatschappij en kleindochtermaatschappij die een fiscale eenheid vormen. Tussen de dochtermaatschappij en de kleindochtermaatschappij heeft een zogenaamde besmette transactie plaatsgevonden. Als de aandelen van de dochtermaatschappij worden verkocht door de moedermaatschappij zou de sanctiepaling in beginsel in werking treden. Echter als de fiscale eenheid had bestaan uit de kleinere fiscale eenheid, bestaande uit dochtermaatschappij en kleindochtermaatschappij, zou de sanctiebepaling niet in werking zijn getreden. Deze kleinere fiscale eenheid vormt een groepsdeel of cluster binnen de grotere fiscale eenheid. In het eerdergenoemde besluit wordt bepaald dat de sanctiebepaling bij ontvoeging van een groepsdeel of cluster onder bepaalde voorwaarden kan worden doorgeschoven naar de nieuwe fiscale eenheid.
 
Mijn gedachte over artikel 5b lid 3 onderdeel a UBBR is dus als volgt: Als voor het begrip deelconcern in het UBBR aansluiting zou worden gezocht bij het concept van het groepsdeel of cluster uit de vennootschapsbelasting dan zou dat een heel goed medicijn zijn voor de huidige vormgevingskwaal.

Informatiesoort: Column

Rubriek: Belastingen van rechtsverkeer

61

Gerelateerde artikelen