Dat box 3 een drama is, is een eufemisme. Dat geldt zowel voor het wetgevende traject als voor de heffingspraktijk. Het ziet er naar uit dat de door de wetgever beoogde heffing over het werkelijke rendement niet voor 2028 zal zijn gerealiseerd. Tot dat jaar zal de tegenbewijsregeling gelden. Is het werkelijke rendement lager dan het forfaitaire dan vindt de heffing op verzoek plaats over het werkelijke rendement. De belastingplichtige heeft the best of both worlds. Bedenk hierbij wel dat de Hoge Raad een beperkte invulling aan het tegenbewijs heeft gegeven: geen rekening met kosten en geen heffingvrij vermogen.
De beurs is de afgelopen jaren nogal volatiel geweest en het lijkt er op dat dit de komende jaren ook zo zal zijn. We leven in een gekke, onvoorspelbare tijd. Een offensieve aandelenbelegger zal daarom te maken hebben met sterk wisselende rendementen. Het the-best-of-both-worlds-principe impliceert in dat geval een lagere druk in box 3 dan het wettelijke tarief van 36 procent. Ik illustreer dit met een voorbeeld.
Een belegger start op 1 januari 2025 met een portefeuille van €1.000.000. Hij behaalt in 2025 een rendement van negatief 2 procent, in 2026 van positief 25 procent en in 2027 van positief 4 procent. Ik reken met het voor 2025 geldende forfaitaire rendement van 5,88 procent voor overige bezittingen. Eenvoudshalve houd ik geen rekening met kosten en met heffingvrij vermogen.
jaar | rendement | in euro's | eindvermogen | box 3 | werkelijk of forfait? |
2025 | -2% | -20.000 | 980.000 | 0 | werkelijk |
2026 | 25% | 245.000 | 1.225.000 | 20.745 | forfait |
2027 | 4% | 49.000 | 1.274.000 | 17.640 | werkelijk |
totaal | 274.000 | 38.385 |
Als je de totale box 3-heffing van €38.385 relateert aan het totale werkelijke rendement van €274.000, kom je op een druk van 14,01 procent. Dat is minder dan de helft van het officiële box 3-tarief van 36 procent.
Bij de rendementen van AEX-index inclusief 2 procent geschat dividendrendement van 2018, 2019 en 2020 komt de druk uit op 18,58 procent en bij de rendementen van 2021, 2022 en 2023 op 13,88 procent. Hoe gelijkmatiger de rendementen, hoe kleiner het effect. Zo bedraagt de druk bij een rendement van respectievelijk positief 10 procent, negatief 5 procent en positief 8 procent slechts 33,6 procent. Dat wijkt dus nauwelijks af van de officiële 36 procent.
Dankzij de tegenbewijsregeling zullen de meeste beleggers tot 2028 in box 3 dus zijn onderworpen aan een gemiddeld laag effectief tarief. Dat is ook precies de reden waarom de achtereenvolgende staatssecretarissen een tijdelijke tegenbewijsregeling steeds hebben afgewezen. Het leidt tot een (te) lage belastingopbrengst. Door de jurisprudentie van de Hoge Raad is die er echter toch gekomen. Een belegger die voor de keuze staat om in box 3 te beleggen of in de bv, doet er, gelet op het voorgaande, verstandig aan voor box 3 te kiezen. Bij de bv bedraagt het gecombineerde VPB/IB-tarief circa 40 procent bij het lage box 2-tarief en het lage VPB-tarief en circa 50 procent bij het hoge box 2-tarief en hoge VPB-tarief.
Let op! Bij de tegenbewijsregeling gaat het om het totale box 3-vermogen. Aandelenbeleggers hebben veelal ook spaargeld en vastgoed. De rendementen op deze vermogenscategorieën zijn in het algemeen gelijkmatiger, waardoor het effect waarschijnlijk minder groot zal zijn dan dit artikel wellicht suggereert.
De tegenbewijsregeling betekent een aderlating voor de schatkist. Deze zal elders op de begroting moeten worden opgevangen. Versnelling van invoering van heffing over het werkelijke rendement ligt voor de hand, maar dat stuit af op het beperkte aanpassingsvermogen van de Belastingdienst met zijn verouderde IT-systemen. Het lijkt zelfs niet ondenkbaar dat ook 2028 niet zal worden gehaald. Niet alleen de beurs is zeer onvoorspelbaar, maar ook de fiscaliteit.