Is het u al opgevallen? De overgangsregeling voor de toepassing van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst (hierna: BBBB) is sinds 1 januari 2014 niet meer van toepassing bij inkeer.
Wat betekent dit in de praktijk? De in paragraaf 1, lid 3, BBBB opgenomen overgangsregeling houdt in dat op beboetbare feiten die zijn begaan voor de inwerkingtreding van het van toepassing zijnde BBBB de oude beleidsregels van toepassing zijn zoals die luidden ten tijde van het begaan van het beboetbare feit.
 
Deze overgangsregeling speelt een belangrijke rol omdat met enige regelmaat de beleidsregels voor bestuurlijke beboeting worden aangepast en in een nieuw BBBB worden opgenomen. Het meest recente BBBB is bijvoorbeeld in werking getreden met ingang van 1 januari 20141. Daarbij is het BBBB van 20 december 2011 ingetrokken. Op beboetbare feiten die zijn begaan voor de inwerkingtreding van het huidige BBBB zijn niet de beleidsregels uit het huidige BBBB van toepassing maar de beleidsregels die golden ten tijde van het begaan van het beboetbare feit. Dit is slechts anders indien de huidige beleidsregels gunstiger zijn voor de belanghebbende.
 
Met ingang van 1 januari 2014 is aan paragraaf 1 BBBB een vierde lid toegevoegd. Daarin is bepaald dat het derde lid niet van toepassing is op beleidsregels inzake inkeer. Hierbij komt de vraag op wat de gevolgen van de invoering van deze uitzondering zijn.
 
Deze bepaling komt als een konijn uit de hoge hoed. Zonder enige toelichting wordt de overgangsregeling uit het BBBB in inkeerzaken buiten toepassing verklaard. Opmerkelijk is dat bij de invoering van dit lid geen toelichting is opgenomen. In de aanhef van het BBBB staat slechts dat in paragraaf 1, lid 4 aanpassingen van meer redactionele en toelichtende aard zijn aangebracht. Deze aanpassing gaat echter veel verder en betreft wel degelijk een inhoudelijke aanpassing nu daardoor voor inkeerboeten geen beroep op de overgangsregeling van het BBBB meer kan worden gedaan. Ook in de brief van de Staatssecretaris van Financiën van 6 december 20132 bij de conceptversie van het huidige BBBB wordt niet op deze wijziging ingegaan.

Wel degelijk sprake van Inhoudelijke wijziging

Dat wel degelijk sprake is van een inhoudelijke wijziging licht ik toe. Tot 1 januari 2014 kon mede3 op grond van de overgangsregeling uit paragraaf 1, lid 3, BBBB worden betoogd dat een boete die is opgelegd naar aanleiding van een inkeermelding die is gedaan in de periode van 1 januari 2010 tot 2 september 2013 niet houdbaar is.
 
De boete die naar aanleiding van de vrijwillige verbetering werd opgelegd, zag op het niet, dan wel onjuist of onvolledig doen van aangifte. Het niet doen van aangifte dan wel het doen van een onjuiste of onvolledige aangifte vormt dan het beboetbare feit. Het BBBB bevatte tot 1 januari 20104 de bepaling dat indien sprake is van vrijwillige verbetering de inspecteur geen vergrijpboete oplegt. Voor de inkeerboeten die zijn opgelegd ten aanzien van het doen van een onjuiste aangifte voor de jaren tot en met 2009 geldt derhalve dat het BBBB moet worden toegepast dat destijds gold. Dit heeft tot gevolg dat indien sprake is van inkeer voor de jaren tot en met 2009 geen boete kan worden opgelegd.
 
De wijziging in het BBBB dient mijns inziens te worden opgevat als een erkenning door de Staatssecretaris van de juistheid van het standpunt dat boete-oplegging over de jaren tot en met 2009 bij inkeer in de periode 2010 tot en met 2 september 2013 niet houdbaar is. Waarom voegt hij anders immers deze bepaling toe?
 
Wat kunnen we hier nu nog mee? Voor de destijds opgelegde inkeerboeten waartegen niet is geprocedeerd, zal het lastig worden daar nog een beroep op te doen. Indien deze onherroepelijk vaststaan, bestaat nog de mogelijkheid om op grond van artikel 65 AWR de inspecteur te verzoeken de boetebeschikking ambtshalve te verminderen tot nihil. Deze weg lijkt echter lastig gelet op de bepaling in artikel 17, lid 6 Besluit Fiscaal Bestuursrecht waarin is bepaald dat geen vermindering wordt verleend indien de vereiste aangifte niet is gedaan. Daarnaast bestaat echter de mogelijkheid om op grond van artikel 66 AWR de Minister te verzoeken gehele vrijstelling van de opgelegde boete te verlenen. Gelet op de erkenning van de strijdigheid van de opgelegde boeten met het BBBB door de Staatssecretaris zou de Minister in lijn daarmee moeten overgaan tot het kwijtschelden van de ter zake van inkeer opgelegde bestuurlijke boeten! 

Toekomstige inkeerboeten

De in het BBBB ingevoerde uitzondering voor inkeerzaken heeft consequenties voor vrijwillige verbeteringen die na 1 juli 2014 worden gedaan. Vanaf dat moment kan weer een boete van 30% worden opgelegd en vanaf 1 juli 2015 van 60%. Op grond van de overgangsregeling in paragraaf 1 van het BBBB zou dan kunnen worden betoogd dat boete-oplegging over de jaren vóór 2010 niet mogelijk is omdat in het toen geldende beleid was bepaald dat bij vrijwillige verbetering geen boete werd opgelegd. Echter met de in lid 4 opgenomen uitzondering voor inkeerzaken wordt deze weg afgesneden. Uiteraard kan voor deze boeten nog wel worden betoogd dat sprake is van strijd met artikel 7, lid 1, EVRM en artikel 15, lid 1, IVBPR. In deze bepalingen is kort gezegd bepaald dat geen zwaardere straf mag worden opgelegd dan die welke ten tijde van het begaan van het strafbare feit van toepassing was.
 
-----------------------------------------------------------
4BBBB, Stcrt. 2008,190, paragraaf 28, lid 3.
 

Informatiesoort: Column

Rubriek: Bronbelasting

27

Gerelateerde artikelen