Afgelopen week informeerde staatssecretaris Van Rij de Tweede Kamer schriftelijk over de ontwikkelingen ten aanzien van het wetsvoorstel werkelijk rendement box 3.

In september 2023 presenteerde de staatssecretaris een conceptwetsvoorstel, waarin het demissionaire kabinet een aantal belangrijke knopen heeft doorgehakt over het toekomstige box 3-stelsel. Het demissionaire kabinet wil alle inhoudelijke voorbereidingen treffen zodat een volgend kabinet “een snelle start kan maken met de verdere vormgeving en het invoeren van een nieuw stelsel”. In dat licht heeft een internetconsultatie plaatsgevonden waarbij geïnteresseerden konden reageren op het conceptwetsvoorstel.

In totaal zijn er maar liefst 1737 reacties binnengekomen op het wetsvoorstel werkelijk rendement box 3. Daartussen zitten bijzonder veel reacties van particulieren, die weinig waardering hebben voor het voorgestelde stelsel. Naast vele principiële bezwaren tegen het belasten van (hun) vermogen, vragen de particuliere respondenten vooral aandacht voor de complexiteit van het nieuwe stelsel. Die complexiteit wordt toegeschreven aan de wijze waarop het eigen gebruik van de eerste (vakantie)woning in box 3 en de aftrekbaarheid van rente van consumptieve schulden moet worden bepaald. Daarnaast wordt aangegeven dat (zeer) vermogenden hun belastingdruk kunnen verminderen door te beleggen in categorieën die via de vermogenswinstbelasting worden belast.

Vermogensaanwas

In de reacties van de verschillende branche- en beroepsorganisaties wordt aandacht gevraagd voor een aantal fundamentele punten, waarover een volgend kabinet een besluit zal moeten nemen voordat het wetsvoorstel verder behandeld kan worden. Allereerst het ontbreken van een inflatiecorrectie bij het berekenen van het werkelijke rendement. Dit wordt door de meeste particuliere respondenten als onrechtvaardig en door onder andere de NOB en het RB als juridisch onjuist gezien. In de Tweede Kamer heeft vooral Pieter Omtzigt (NSC) veelvuldig geageerd tegen het ontbreken van een inflatiecorrectie, maar ook Van der Plas (BBB) heeft eerder aangegeven dat er met inflatie rekening gehouden moet worden.

Het tweede aandachtspunt is de keuze voor een vermogensaanwasbelasting. Het RB wijst in zijn reactie op een juridisch risico. Namelijk dat het belasten van papieren winsten zonder dat er liquiditeiten worden gegenereerd in individuele gevallen een eigendomsinbreuk kan zijn. Ook leidt dit mogelijk tot discriminatie tussen beleggers die rechtstreeks of via een fonds beleggen in vastgoed. Het voelt vanuit particulier perspectief dan ook onrechtvaardig dat voor deze optie is gekozen. In de Tweede Kamer was Idsinga destijds namens de VVD, als een van de weinigen, zeer vocaal tegen het belasten van papieren winsten. Het is daarom interessant om te zien hoe Idsinga (NSC) en de VVD de komende tijd omgaan met dit principiële standpunt.

Parlementaire agenda

De verkiezingsprogramma’s van de formerende partijen zijn niet helder over het belasten van de papieren winsten van de ‘gewone’ belegger, terwijl er veel aandacht is voor de houders van aandelen in familiebedrijven en start-ups. De BBB wil dat “alleen daadwerkelijk genoten inkomsten en rendementen worden belast” en dat er geen belasting wordt geheven over “fictieve inkomsten”. De VVD benadrukt de “mogelijkheid om verliezen en kosten te verrekenen (…) met oog voor illiquide vermogens zoals aandelen in start-ups, familiebedrijven en vastgoed”. En ook het NSC houdt “rekening met de problematiek rondom de nog niet verzilverde papieren winsten van zogeheten ‘incourante vermogensbestanddelen’”.

Naar aanleiding van de reacties op de internetconsultatie zijn er vijf wijzigingen aangebracht in het conceptwetsvoorstel. Dit betekent onder meer dat het forfait voor de eerste woning in box 3 vervalt, net zoals de carry-back verliesrekening; daarnaast worden valutaresultaten van banktegoeden wel belast. Het is aan de formerende partijen om te besluiten over een mogelijke inflatiecorrectie én de keuze voor een vermogensaanwasbelasting. Als deze partijen willen dat het stelsel per 2027 wordt ingevoerd, dan moet het wetsvoorstel uiterlijk in de zomer van 2024 aanhangig worden gemaakt bij de Tweede Kamer.

Informatiesoort: Parlementair

Rubriek: Inkomstenbelasting

13

Gerelateerde artikelen