Hof Arnhem-Leeuwarden heeft in april 2018 aangegeven dat zonnepanelen terecht voor een bedrag van € 3000 in de WOZ-waarde van een woning zijn begrepen. Het hof was vervolgens slim genoeg om zijn uitspraak feitelijk dicht te timmeren met de overweging ten overvloede dat de WOZ-waarde ook zonder de zonnepanelen niet te hoog is.
Deze uitspraak leidde na aandacht in De Telegraaf tot reuring en Kamervragen. Het antwoord dat alle onroerende zaken, dus ook zonnepanelen, in de WOZ-waarde moeten worden begrepen, vind ik onbevredigend, omdat de werktuigenvrijstelling buiten zicht blijft. In een instructie van de Waarderingskamer, de organisatie die toezicht houdt op de uitvoering van de Wet WOZ, wordt de werktuigenvrijstelling voor zonnepanelen op woningen uitgesloten. De twee argumenten die daarvoor worden gebruikt, zal ik hieronder weerleggen.
De Waarderingskamer vindt in de eerste plaats dat de zonnepanelen dienstbaar zijn aan de woning. Voor zaken die een gebouw beter geschikt maken voor zijn gebruik, gaat de werktuigenvrijstelling niet op, omdat ze geen productieproces dienen. De Waarderingskamer trekt een vergelijking met een verwarmingsketel die zijn warmte levert aan de woning. De energie van mijn zonnepanelen wordt echter in hoofdzaak aan het elektriciteitsnet geleverd. Daarvoor krijg ik ook een vergoeding van mijn energieleverancier. Op andere tijdstippen van de dag, week of jaar verbruik ik weer energie van het net. Dat ik de opgewekte energie met de dan verbruikte energie (administratief) mag salderen, maakt niet dat ik geen economische prestatie lever als de zon schijnt. Daardoor ben ik voor mijn zonnepanelen ook btw-ondernemer. Dat de Waarderingskamer enigszins in een spagaat ligt, blijkt ook uit het feit dat zij anders oordeelt wanneer de zonnepanelen door een recht van opstal aan een derde partij toebehoren. De zonnepanelen leveren volgens de Waarderingskamer dan wel een economische prestatie en zijn dan niet dienstbaar aan de woning. Als ik dat standpunt zou doorexerceren, is de verwarmingsketel waarop een recht van opstal wordt gevestigd, bijvoorbeeld door de leasemaatschappij, geen onderdeel meer van het WOZ-object en, belangrijker, wel een vrijgesteld werktuig. Voor de vraag of een werktuig dienstbaar is aan een gebouw, zou de eigendomsvraag mijns inziens geen verschil moeten maken.
Het tweede argument van de Waarderingskamer om toepassing van de werktuigenvrijstelling niet toe te staan, is de aantasting van de uiterlijke herkenbaarheid, het criterium van de Hoge Raad uit het asfaltmenginstallatie-arrest. Hoewel een gebouwd eigendom, zoals een havenkraan of windturbine, geen werktuig kan zijn, kunnen (onder)delen daarvan nog wel worden vrijgesteld. Om te voorkomen dat het gebouwde eigendom als belastingobject wordt uitgehold, is het criterium van de uiterlijke herkenbaarheid geïntroduceerd. Van de windturbine kan bijvoorbeeld wel de generator worden vrijgesteld, maar niet de wieken, omdat dat de uiterlijke herkenbaarheid zou aantasten. Dit criterium wordt ten onrechte door de Waarderingskamer toegepast op mijn zonnepanelen. In het olietankterminal-arrest heeft de Hoge Raad namelijk aangegeven dat van een gebouwd eigendom alleen sprake is als er een zelfstandigheid in bouwkundig opzicht is. Een gebouwd eigendom moet dus rechtstreeks zijn verbonden met de grond. De uiterlijke herkenbaarheid is voor de zonnepanelen die onzelfstandig aan mijn dak hangen, dus geen relevant criterium. Voor niets gaat de zon op, dus ik stel voor eerst een gedegen proefprocedure te voeren.
Informatiesoort: Uitvergroot
Rubriek: Waardering onroerende zaken