Het onderzoek door wetenschappers die ook verbonden zijn aan belastingadvieskantoren is doorgaans van uitstekende kwaliteit. Maar daar gaat het helaas niet om. Het gaat om de geloofwaardigheid van de belastingwetenschap. De enige remedie is absolute transparantie.
In deze tijd, waarin meningen het vaak winnen van feiten, is ethisch handelen van wetenschappers belangrijker dan ooit. Daarbij doel ik niet alleen op plagiaat of wetenschapsfraude à la Diederik Stapel. Ook wetenschappelijk onderzoek voor opdrachtgevers en samenwerking tussen wetenschap en bedrijfsleven worden in het publieke debat steeds kritischer tegen het licht gehouden. Onder de titel: ‘Als de fossiele industrie de onderzoeksagenda op je universiteit bepaalt', publiceerde De Correspondent onlangs een stuk waarin verslag wordt gedaan van een onderzoek naar de banden tussen Shell en de Rotterdam School of Management van de Erasmus Universiteit Rotterdam. Het oliebedrijf bleek via een partnershipovereenkomst onder meer formele invloed te hebben op het lesprogramma en de werving van studenten. De conclusie van de journalist: de Erasmus Universiteit Rotterdam faciliteert klimaatverandering door nauwe banden te onderhouden met de fossiele energie-industrie. De olie- en gasindustrie dreigt daarmee de nieuwe tabaksindustrie te worden. Onvoldoende presteren op het gebied van sustainability dreigt steeds meer gelijk gesteld te worden aan de inzet van kinderarbeid en het schenden van dierenrechten.
Als wetenschappelijk onderzoeker die regelmatig onderzoek in opdracht van derden uitvoert, roept het stuk allerlei vragen bij mij op. Eerst en vooral natuurlijk, omdat het mijn eigen universiteit betreft. Maar ook hoe het met mijn eigen wetenschappelijke integriteit is gesteld bij het doen van onderzoek voor een opdrachtgever. En breder: hoe zit het met de formele en informele banden tussen de belastingadvieskantoren en het fiscale onderwijs en onderzoek op Nederlandse universiteiten? Na de Panama papers worden belastingadvieskantoren in de fairshare-discussie door de buitenwacht ook steeds meer in het verdachtenbankje geplaatst. Als ik daarbij het stuk uit de Groene Amsterdammer van november 2013 in herinnering roep, waarin de dubbele petten van hoogleraren in de financiële sector tegen het licht werden gehouden, lijkt het een kwestie van tijd dat de banden tussen de belastingadvieswereld en het fiscale onderzoek en onderwijs op een vergelijkbare wijze ter discussie worden gesteld. Het mag duidelijk zijn: de verbinding tussen de belastingadviespraktijk en de fiscale academische opleidingen en het fiscale onderzoek is niet meer zo vanzelfsprekend als die tot voor kort was. De integriteit van individuele onderzoekers en docenten doet daarbij steeds minder ter zake. Ook de wederzijdse voordelen overtuigen de publieke opinie niet. Een fiscale opleiding zonder docenten uit de fiscale praktijk is nauwelijks voorstelbaar. En u, als lezer van dit blad, weet als geen ander dat het onderzoek door wetenschappers die ook verbonden zijn aan belastingadvieskantoren doorgaans van uitstekende kwaliteit is. Maar daar gaat het helaas niet om. Het gaat om de geloofwaardigheid van de belastingwetenschap. De enige remedie is absolute transparantie. De journalist van De Correspondent was vooral verontwaardigd over het feit dat een Wob-procedure nodig was om de volledige overeenkomst met Shell boven tafel te krijgen. Het is mijns inziens tijd voor een open debat over de vraag hoe transparant wij zijn als fiscale vakgroepen over onze banden met het bedrijfsleven. Zijn wij voldoende transparant over werkgevers en nevenfuncties, over gunning van onderzoeksopdrachten maar ook over financiering van leerstoelen, over stages en scriptietrajecten van studenten, etc.? Zo kunnen we wellicht een krantenkop zoals die boven deze column staat, voorkomen.
Informatiesoort: Uitvergroot
Rubriek: Belastingrecht algemeen