Toen in 2006 het huidige art. 10b Wet VPB 1969 werd voorgesteld, bracht dat Heithuis tot deze hartekreet als titel van een opinie. Deze ineffectieve renteaftrekbeperking waar de verkeerde bedrijven tegenaan liepen, kon maar beter worden vervangen door een wel effectieve generieke renteaftrekbeperking voor alle (internationale) 'transfer pricing'-mismatches, zo beoogde hij. Ruim 15 jaar later is er een generieke bepaling ingevoerd om dit eindelijk goed aan te pakken, maar zijn we van art. 10b Wet VPB 1969 nog steeds niet af.
Het is voor degene die in de fiscale praktijk werken een feit van algemene bekendheid dat alleen onoplettende (MKB-)bedrijven tegen art. 10b Wet VPB 1969 aanlopen. De oproep die Heithuis in 2006 in de collegebanken en de literatuur deed, was en is volkomen terecht. Een paar jaar later behandelde ik in diezelfde collegezalen, maar dan zelf als docent, ook stelselmatig de tekortkomingen van deze antimisbruikbepaling. Het ongeloof dat een dergelijke gebrekkige wetsbepaling toch in de vennootschapsbelasting was opgenomen, was elk jaar al snel zichtbaar in de ogen van de studenten. Met veel genoegen heb ik dan ook de scriptie van Vincent Meijerman begeleid over ‘Transfer Pricing mismatches in internationaalrechtelijk verband’, waarmee hij in 2013 de vermaarde LOF-scriptieprijs won. In dit onderzoek doet hij een uitgewerkt ‘voorstel’ (met wettekst) om de vennootschapsbelasting aan te passen, waardoor ‘transfer pricing’-mismatches bij leningen - in tegenstelling tot art. 10b Wet VPB 1969 - wel effectief zouden worden bestreden.
Een klein decennium later is er eindelijk een soortgelijke aanpassing van het zakelijkheidsbeginsel aangenomen, die ‘transfer pricing’-mismatches generiek bestrijdt. De NOB heeft tijdens de parlementaire behandeling van dit wetsvoorstel vervolgens wel de vraag gesteld of het dan geen tijd is om art. 10b Wet VPB 1969 af te schaffen. Gek genoeg komt de wetgever niet tot die conclusie (V-N 2021/50.3). In het antwoord laat de wetgever echter na om toe te lichten welke ‘transfer pricing’-mismatches nog steeds niet effectief door het nu aangepaste zakelijkheidsbeginsel worden bestreden en derhalve zouden rechtvaardigen dat art. 10b Wet VPB 1969 toch in stand zou moeten blijven. Mijn stellige overtuiging is dat die gevallen er simpelweg niet zijn. Ook is het argument dat in de Gedragscodegroep is afgesproken dergelijke mismatches te bestrijden en om die reden art. 10b Wet VPB 1969 zou moeten blijven bestaan vrij onzinnig, nu deze aftrekbeperking juist is vervangen door een veel betere en generiekere antimisbruikbepaling. Dat art. 10b Wet VPB 1969 hierdoor overbodig is geworden, moet desgewenst toch uit te leggen zijn?
Een terugblik in de tijd van art. 10b Wet VPB 1969 laat niet alleen zien dat een ‘dubbele petter’ ook destijds prima zijn petten kon scheiden en kritisch kon zijn op wetgeving die belastingontwijking niet goed bestrijdt, maar laat ook een kentering in de tijd zien. Een oproep voor versterking van een antimisbruikbepaling leek 15 jaar geleden aan dovemansoren te zijn gericht. De wetgever lijkt er tegenwoordig juist niet om te malen dat er dubbele belasting resteert. Steeds vaker zien we dat een pleidooi om dubbele belastingheffing bij bedrijven te voorkomen wordt weggewuifd. Of het nu gaat om de additionele bronbelasting voor dividenden naast de al bestaande dividendbelasting of deze opeenstapeling van het aangepaste zakelijkheidsbeginsel met art. 10b Wet VPB 1969, telkens is de reactie in wezen dat het geen prioriteit (meer) heeft. Het niet willen wegnemen van dubbele belasting (of overbodige wetgeving) is echter even kwalijk voor de belastingmoraal als het in stand houden van belastingontwijking.