De belastingkamer van de Hoge Raad heeft in 2020 866 uitspraken gedaan. Bijna de helft van die zaken (401) is afgedaan met art. 81 (lid 1) Wet RO.
In een ‘81 RO-tje’ volstaat de Hoge Raad met de ‘motivering’ dat hij de klacht(en) of het (de) middel(en) over de bestreden uitspraak heeft beoordeeld en de uitkomst hiervan is dat deze niet kan (kunnen) leiden tot vernietiging van die uitspraak. Onder verwijzing naar art. 81 Wet RO wijst de Hoge Raad erop dat hij dit oordeel niet hoeft te motiveren, omdat geen sprake is van rechtsvragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht. En daar moet de partij die in het ongelijk is gesteld, het mee doen.
Uit de wetshistorie volgt dat (thans) art. 81 Wet RO is ingevoerd om de werklast van de Hoge Raad te verminderen. Het doel van deze maatregel was gericht op de effectiviteit van de rechtspleging door de Hoge Raad. De vraag wat art. 81 Wet RO betekent voor de rechtzoekende burger, speelde in de wetshistorie geen rol van betekenis. Dat is kenmerkend voor wat Scheltema aanduidt als de bureaucratische rechtsstaat (NTB 2019/24). De roep in het huidige tijdsgewricht om een responsieve rechtsstaat, waarin het burgerperspectief centraal staat, vraagt naar mijn mening om een herbezinning op art. 81 Wet RO. Anno 2021 is wat efficiënt is voor de Hoge Raad, immers geen afdoende reden meer om een belastingplichtige af te schepen met een uitspraak, waaruit blijkt dat hij nul op het rekest krijgt met de even juridisch correcte als weinig invoelende toevoeging dat de Hoge Raad niet hoeft te motiveren waarom dat zo is.
Feteris merkt op dat het voor een partij die in het ongelijk wordt gesteld, vaak iets onbevredigends heeft als een cassatieberoep op deze wijze wordt afgedaan (M.W.C. Feteris, Beroep in cassatie in belastingzaken, Kluwer: Deventer 2014, p. 430). Dat is voor een in het ongelijk gestelde belastingplichtige, denk ik, zwak uitgedrukt. Welke belastingplichtige zal het bevredigend vinden dat hij in het ongelijk wordt gesteld zonder dat hem duidelijk is waarom? Dat de Hoge Raad serieus naar de zaak heeft gekeken en een ‘art. 81 RO-tje’ niet betekent dat het cassatieberoep kansloos was, moge zo zijn, maar een belastingplichtige zal hieruit, denk ik, geen troost putten. Hij ziet van het serieuze rechterswerk immers niets terug in de uitspraak. Wat de belastingplichtige in een ‘art. 81 RO-tje’ leest, is dat de Hoge Raad het niet nodig vond om hem duidelijk te maken waarom de bestreden uitspraak in stand blijft. Naar mijn mening is de tijd rijp om deze (massale) bureaucratische rechtspleging in te wisselen voor een responsievere. Een in het ongelijk gestelde belastingplichtige heeft het recht om te weten, waarom dat zo is. Ik pleit daarom voor een beperking van art. 81 Wet RO tot die gevallen, waarin de Staatssecretaris van Financiën in het ongelijk wordt gesteld.
Informatiesoort: Uitvergroot
Rubriek: Belastingrecht algemeen