
De komst van de regeling ‘bedrag ineens’ is in het Pensioenakkoord 2019 al aangekondigd. Kandidaat-pensioengerechtigden krijgen daarmee bij pensioeningang de keuze om de pensioenaanspraak deels ineens te laten uitkeren. Met grote voortvarendheid is er vervolgens aan de ‘Wet bedrag ineens’ gewerkt, die uiteindelijk begin 2021 in het Staatsblad is gepubliceerd.
Maar wel na de nodige kritiek uit de Eerste Kamer, onder andere over de vele uitstralingseffecten naar andere regelingen, zoals de AOW, toeslagen, heffingskortingen, bijdrageheffing Zvw en bepaalde socialezekerheidsuitkeringen. Ik verwijs de lezer daarvoor graag naar mijn bijdrage ‘Bedrag ineens onder het vergrootglas’ in WFR 2024/124.
Als één ding duidelijk is, is het dat de kandidaat-pensioengerechtigde het allemaal niet kan overzien, ondanks de aan pensioenuitvoerders opgelegde communicatieverplichtingen. Maar een pensioenuitvoerder is dan ook geen adviseur. Om alle effecten in kaart te brengen heb je een waslijst aan gegevens nodig. Logisch dus, die motie-Oomen-Ruijten c.s. (V-N 2021/6.4), waarin de regering is verzocht ongewenste effecten te voorkomen, regelingen aan te passen en te zoeken naar een minder complexe en beter communiceerbare regeling. De inwerkingtreding van de regeling is voor de duur van de toegezegde herziening ‘on hold’ gezet.
Mij stelt het herzieningswetsvoorstel enorm teleur. Weliswaar wordt de omvang van de probleemgroep voor één neveneffect – in de AOW – verkleind, maar in essentie wordt de regeling er niet eenvoudiger op, laat staan beter communiceerbaar. Van mij krijgt de regering een dikke onvoldoende voor het uitvoeren van de motie. De kruideniersmentaliteit druipt ervan af. We houden kandidaatpensioengerechtigden een worst voor, maar omdat het de staat niks mag kosten, is het vooral een sigaar uit eigen doos. Als je niet oppast bovendien een heel dure sigaar.
Lang is het herzieningswetsvoorstel in de Tweede Kamer blijven liggen. Ik ben de tel kwijt hoe vaak de inwerkingtreding van ‘bedrag ineens’ inmiddels is uitgesteld. Het laatste nieuws is dat de regeling niet eerder dan per 1 juli 2026 in werking treedt (zie V-N 2025/13.9). De Tweede Kamer heeft ondertussen in overweldigende meerderheid met het herzieningswetsvoorstel ingestemd. En nu is het opnieuw aan de Eerste Kamer om kritisch te zijn.
Intussen wordt onderzoek gedaan naar de ontwikkeling van een ‘stoplichtentool’ om kandidaatgerechtigden te ondersteunen bij hun keuze. Hoe die eruitziet is nog onduidelijk. Mijn verwachtingen zijn niet zo hooggespannen. Een goed werkende tool is – nog steeds – afhankelijk van een veelheid aan gegevens. Dat kan eigenlijk alleen maar goed werken als die gegevens op VIA-achtige wijze in de tool worden geïmporteerd. Gaat dat gebeuren? Vergeet het maar.
Met ‘bedrag ineens’ wordt beoogd pensioengerechtigden bij pensionering flexibiliteit te bieden in de aanwending van hun pensioenvermogen. Maar op duurbetaalde flexibiliteit zit niemand te wachten. In de ideale wereld, waarin iedere kandidaat-pensioengerechtigde weet waar hij goed aan doet, is die flexibiliteit alleen bereikbaar voor pensioengerechtigden die er in ieder geval financieel niet of niet te veel bij inschieten. Als de overheid serieus werk wil maken van dat flexibiliteitsoogmerk, dan moeten negatieve uitstralingseffecten zo veel mogelijk worden voorkomen. Dat kost de overheid geld. Geld dat er helemaal niet is. Trek die keutel dan maar in.