Er wordt regelmatig geroepen dat de rechter begrijpelijkere taal moet gebruiken. Ik begrijp dat, maar helaas is dat niet altijd mogelijk, zeker als het om wettelijke termen gaat. Hetzelfde geldt voor het dictum. Het moet toch voor partijen klip-en-klaar zijn wat de beslissing is.
Het maken van het dictum is niet altijd eenvoudig, zo kan ik u verklappen. Dat wordt met name veroorzaakt door de nevendicta. Dit zijn dicta die niet de hoofdzaak van het beroep betreffen. In een belastingzaak is de hoofdzaak van het beroep de hoogte van de te betalen belasting. Een aardig voorbeeld van de complexiteit van het dictum is een uitspraak die ik op 22 januari 2019 heb meegedaan (ECLI:NL:GHARL:2019:422):
- vernietigt de uitspraak van de rechtbank, doch uitsluitend voor zover deze ziet op de vergoeding van immateriële schade;
- bevestigt de uitspraak van de rechtbank voor het overige;
- veroordeelt de Staat tot vergoeding aan belanghebbende van de door deze geleden immateriële schade ten bedrage van € 2000 wegens overschrijding van de redelijke termijn in beroep;
- veroordeelt de Staat tot vergoeding van de wettelijke rente over een deel van deze vergoeding, te weten € 1000 vanaf vier weken na de openbaarmaking van de uitspraak van de rechtbank van 16 maart 2016 tot aan de dag van algehele voldoening op 2 december 2016;
- veroordeelt de Staat tot vergoeding van wettelijke rente over het resterende deel van deze vergoeding, te weten € 1000 vanaf vier weken na de openbaarmaking van deze uitspraak in hoger beroep (22 januari 2019) tot aan de dag van algehele voldoening;
- veroordeelt de Staat tot vergoeding aan belanghebbende van de door deze geleden immateriële schade ten bedrage van € 500 wegens overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep;
- veroordeelt de Staat tot vergoeding van wettelijke rente over deze vergoeding van € 500 vanaf vier weken na de openbaarmaking van deze uitspraak in hoger beroep (22 januari 2019) tot aan de dag van algehele voldoening;
- veroordeelt de Staat in de proceskosten aan de zijde van belanghebbende ter zake van het hoger beroep, vastgesteld op € 300;
- gelast dat de Staat aan belanghebbende het door deze in hoger beroep betaalde griffierecht van € 503 vergoedt;
- veroordeelt de inspecteur tot vergoeding van de wettelijke rente over de vergoeding van het door belanghebbende bij de rechtbank betaalde griffierecht van € 310 vanaf vier weken na de openbaarmaking van de uitspraak van de rechtbank van 15 maart 2016 tot aan de dag van algehele voldoening;
- veroordeelt de Staat tot vergoeding van de wettelijke rente over de vergoeding van het door belanghebbende in hoger beroep betaalde griffierecht van € 503 vanaf vier weken na de openbaarmaking van deze uitspraak van het hof (22 januari 2019) tot aan de dag van algehele voldoening.
De eerste twee onderdelen betreffen de hoofdzaak. De andere negen onderdelen zijn nevendicta. Ons streven is om het dictum zo begrijpelijk mogelijk op te schrijven. Dat dit niet altijd eenvoudig is, is de boodschap die ik wil meegeven.
Informatiesoort: Uitvergroot
Rubriek: Belastingrecht algemeen