In het licht van het aflopende Terugtrekkingsakkoord hebben de EU en het VK op 24 december 2020 een Handels- en samenwerkingsovereenkomst gesloten die op 1 januari 2021 in werking is getreden.

De Unie heeft in het verleden al verschillende samenwerkingsvormen gevonden, zoals de Europees Economische Ruimte en Associatieovereenkomsten met landen als Turkije en Zwitserland. Doorgaans kunnen burgers rechten ontlenen aan dergelijke verdragen.

In het fiscale recht duiden wij een (belasting)verdrag ook wel als een overeenkomst tussen twee (of meer) staten die het effect heeft van een (groot) derdenbeding. Een dergelijke overeenkomst wordt juist met het oog op de rechten van de burgers gesloten; burgers die geen partij bij de overeenkomst zijn.

Nu is er in de verhouding tot het VK iets bijzonders aan de hand. Op het eerste gezicht lijkt alles normaal. Zo bepaalt de Handels- en samenwerkingsovereenkomst zelf dat deze moet worden geïnterpreteerd in overeenstemming met de beginselen van internationaal publiekrecht, inclusief de beginselen van het Verdrag van Wenen. Er staat echter ook met zoveel woorden te lezen dat deze overeenkomst niet zo kan worden uitgelegd dat deze rechten geeft of verplichtingen oplegt aan andere personen dan de contractsluitende partijen én dat niet wordt toegestaan dat op de overeenkomst een rechtstreeks beroep kan worden gedaan in de juridische ordes van die partijen.

Dit is wel iets anders dan wat wij in Nederland gewend zijn met ons monistische stelsel. Op de voet van art. 94 Gw moeten nationale bepalingen immers wijken voor een ieder verbindende bepalingen in belastingverdragen, volkenrechtelijke of EU-rechtelijke regelingen. Dit wil zeggen dat, indien die bepalingen zijn bekendgemaakt en onvoorwaardelijk en voldoende duidelijk aangeven welke rechten gelden voor burgers tegenover de staat, burgers zich daarop rechtsreeks kunnen beroepen. Dit wordt wel directe werking genoemd.

Vooralsnog houd ik het ervoor dat de directe werking buiten spel lijkt te zijn gezet door genoemde bepaling in de Handels- en samenwerkingsovereenkomst. Kan een belastingplichtige zich dan nog voor een rechter rechtstreeks beroepen op rechten die de overeenkomst geeft? Het lijkt van niet. En dan zou de directe werking in de relatie tot het VK (ook) exit zijn. Dat zou een bijzondere conclusie zijn. Niettemin zouden de beginselen van internationaal publiekrecht, inclusief de beginselen van het Verdrag van Wenen, mogelijk te hulp kunnen schieten, indien wij in de jurisprudentie van het Hof van Justitie EU een poging zien van dat Hof om tot een Unierechtelijke uitlegging van internationale verdragen te komen; zie in dit verband HvJ EU 12 september 2017, C-648/15 (Oostenrijk/Duitsland), V-N 2017/44.9 en HvJ EU 26 februari 2019, C-581/17 (Wächtler), V-N 2019/13.5. Ik ben benieuwd wat de rechters hiervan zullen vinden.

Informatiesoort: Uitvergroot

Rubriek: Europees belastingrecht

Carrousel: Carrousel

9

Gerelateerde artikelen