De belastingwetten kennen bepalingen die al decennialang bestaan en ongewijzigd zijn gebleven. De basis van de vennootschapsbelasting dateert uit de jaren 1960 en is door maatschappelijke ontwikkelingen voortdurend aangepast.

Wijzigingen worden in de regel voorzien van uitgebreide, en vaak duidelijke, toelichtingen. Daarmee wordt de bedoeling van de wetgever duidelijk, wat de toepassing van de rechtsregel bevordert. Als de rechtsregel eenmaal is aangenomen, dan is hij vanaf dat moment in steen gehouwen. Dat is niet raar, want burgers moeten op de rechtsregel kunnen vertrouwen. Maar oude wetsartikelen kunnen slijten en de aansluiting met de praktijk verliezen.

Een, in mijn ogen, treffend voorbeeld vinden we in de zaak waarin A-G Wattel recent conclusie heeft genomen en betreft art. 15ai lid 3 onderdeel a Wet VPB 1969: de sanctieheffing blijft buiten toepassing ingeval de overdracht van vermogensbestanddelen plaatsvindt in het kader van de normale bedrijfsuitoefening van beide partijen (zie V-N 2024/44.8). De Hoge Raad wordt gevraagd om de betekenis van dit wetsartikel te onderzoeken. Nu de tekst van deze bepaling niet heel duidelijk is, zal deze betekenis voornamelijk in de wetshistorie moeten worden gevonden. Dat onderzoek gaat ver terug: zijn voorloper dateert uit 1969 en was destijds nodig omdat de deelnemingsvrijstelling zich ging uitstrekken tot vermogenswinsten. Voorkomen moest worden dat belaste vermogenswinsten werden omgezet in onbelaste deelnemingswinsten. Maar, zo luidde de toelichting destijds, het was niet de bedoeling om daarbij overdrachten die passen in de gewone bedrijfsuitoefening te treffen. De wetgever gaf voorbeelden die enigszins verwarrend en zelfs in tegenspraak lijken te zijn met dit doel. Toch heeft dit sindsdien gegolden als leidraad bij de toepassing van deze bepaling. De ervaring leert dat maar weinig gebruikgemaakt kan worden van de uitzondering en dat reorganisaties binnen de fiscale eenheid maar weinig aantrekkelijk zijn.

Spoel door naar 2024. We hebben al een kwart eeuw fusiefaciliteiten in onze wet die, evenals de fiscale eenheid, beogen de fiscale belemmeringen van bedrijfseconomisch gewenste reorganisaties weg te nemen, terwijl ongewenst gebruik daarvan moet worden voorkomen. In essentie streven de antimisbruikbepalingen van de fusie- en splitsingsvrijstellingen dezelfde doelen na als de sanctiebepaling van art. 15ai Wet VPB 1969. Niettemin houden decennia oude voorbeelden een scherp verschil in toepassing in stand. Er is geen stimulans voor de wetgever om de toelichting op een bestaande wettekst te moderniseren. Dat maakt de wetshistorische interpretatie statisch en roept, bij mij, de vraag op of de oorspronkelijke wetshistorie de beste raadgever is als het gaat om de uitleg van dit wetsartikel. Zijn de voorbeelden van destijds achterhaald en nog langer relevant? Dienen zij te worden gemoderniseerd en aangepast naar de huidige opvattingen over fiscaal gefaciliteerde reorganisaties? Een dynamische interpretatie van de wetshistorie, die rekening houdt met de rechtsontwikkelingen die de naastliggende fusie- en splitsingsbepalingen hebben ondergaan, sluit veel beter aan bij de fiscale praktijk. De oude parlementaire toelichting? Das war einmal en daar is geen reden voor nostalgie.

Informatiesoort: Uitvergroot

Rubriek: Vennootschapsbelasting

Focus: Focus

1481

Gerelateerde artikelen