U kent vast wel dat plaatje van die vrouw, waarbij de ene persoon direct een oude vrouw met hoofddoek ziet en de andere persoon een jonge vrouw die wegkijkt. Of dat plaatje waarin je zowel een konijn als een eend kunt zien? Dat zijn ambigue figuren.

Het is één en hetzelfde plaatje, de lijnen en vlakken zijn gelijk, maar toch zien we iets anders. Aangetoond is dat, als we voorafgaand aan het bekijken van een ambigue figuur eerst een van die figuren hebben gezien, bijvoorbeeld een konijn, je ook eerder het figuur van het konijn zal zien. Eigen ervaringen zijn derhalve van invloed op de interpretatie die de hersenen geven aan de figuur. Bijzonder is dat het onmogelijk is om beide beelden tegelijk te zien.

De bedrijfsopvolgingsregeling (BOR) lijkt ook steeds meer op zo’n ambigue figuur. Er is sprake van één wettelijk vastgelegde regeling, weergegeven in art. 35b tot en met 35f SW 1956, maar in de praktijk blijkt dat, afhankelijk van de ervaringen van de lezer met de BOR, iets anders wordt gelezen.

Neem bijvoorbeeld de toerekeningsregeling. Op grond van art. 35c lid 5 SW 1956 mogen bezittingen en schulden van bepaalde dochtervennootschappen worden toegerekend aan de vennootschap, waarvan de aandelen worden geschonken. Vervolgens wordt op basis van de toegerekende balans bepaald of deze vennootschap een onderneming drijft en zo ja, met welk vermogen. Kleine indirecte belangen die niet voldoen aan de verwateringsregeling, komen als belang op de toerekeningsbalans. De Belastingdienst las tot begin 2016 in de toerekeningsregeling de ambigue variant dat kleine indirecte belangen per definitie niet kwalificeerden voor de BOR. De Hoge Raad heeft echter korte metten gemaakt met deze ambigue lezing. Daaropvolgend is overigens wel art. 35c SW 1956 aangepast.

Een tweede ambigue figuur binnen de BOR betreft de bezitstermijn van deelnemingen. In art 35d SW 1956 werd gelezen dat deelnemingen die binnen de bezitstermijn werden aangekocht, ten minste 5 jaar in bezit moesten zijn, voordat deze konden kwalificeren als ondernemingsvermogen. Op 29 mei 2020 heeft de Hoge Raad een einde gemaakt aan deze ambigue lezing en geoordeeld dat voor de uitbreiding van de bestaande objectieve onderneming geen aparte bezitseis geldt.

Nieuwe, spitsvondige, ambigue figuren in de BOR sluit ik niet uit. En dat zou te begrijpen zijn als de tekst van de wet of doel en strekking voor tweeërlei uitleg vatbaar is, maar niet als daarnaar moet worden gezocht. Zoals opgemerkt zijn eigen ervaringen van invloed op wat je ziet in een ambigue figuur. Bij de BOR is dat niet anders. De BOR is een aantrekkelijke, ruime vrijstelling en belastingplichtigen zullen, indien mogelijk, een beroep doen op de BOR, ongetwijfeld ook in situaties waarvoor deze niet is bedoeld. Om ongewenst gebruik te voorkomen, heeft de wetgever voorwaarden gesteld, zoals de bezits- en voortzettingstermijn. Het lezen van andere (strengere) voorwaarden in de regeling leidt daarentegen tot onzekerheid voor ondernemers voor wie de BOR wel is bedoeld. Ambigue figuren leiden met andere woorden af van waarvoor de BOR is geschreven, namelijk het waarborgen van de continuïteit van familiebedrijven.

Informatiesoort: Uitvergroot

Rubriek: Schenk- en erfbelasting

Focus: Focus

Carrousel: Carrousel

61

Gerelateerde artikelen