Belastingbeleving is niet een alledaags onderwerp. Het is bovendien lastig meetbaar. Gesprekken aan de keukentafel bij het invullen van de aangifte zijn niet representatief voor een echt empirisch onderzoek, maar enkele waarnemingen zijn toch de moeite van het vermelden waard.

Er is namelijk onbegrip op microniveau. Zo wordt geklaagd over de beknibbeling aan de aftrekkant; de beperking van de hypotheekrenteaftrek (en andere aftrekposten) wordt kennelijk ‘echt’ gevoeld. Ook is er onbegrip over de dispariteit tussen de ‘aftrekkant’ en de ‘inkomstenkant’ bij alimentatiebetalingen na echtscheidingen. Dat onbegrip speelt dan overigens zowel bij de betaler als de ontvanger. Tot slot, en die ‘klacht’ hoorde ik het meest, betreft het onbegrip over het moeten bijbetalen. Dat bijbetalen was soms voorzien, denk aan het anticiperen op de invoering van het tweeschijventarief in box 2 of de eerste peildatum van excessief lenen. De pijn zit echter in andere gevallen. Namelijk als het bijbetalen wordt veroorzaakt door de verborgen marginale tarieven. Het gaat dan om extra inkomen uit ‘bijbaantjes’ (resultaat uit overige werkzaamheden) of bonussen die tegen een te laag bijzonder tarief zijn afgerekend. Dit wordt er in de toekomst niet beter op, aangezien vanaf 2025 ook box 2 en box 3 meedoen voor de afbouw van de heffingskortingen.

Ook in box 3 moet er over 2023 meer worden betaald. Dat heeft twee oorzaken. De eerste reden is dat vanaf 2023 de systematiek van de Wet rechtsherstel box 3 het wettelijke stelsel is geworden. Tot en met 2022 was die systematiek optioneel. Die keuze was, kort gezegd, voordelig als er veel spaargeld wordt aangehouden. Mensen met ander box 3-vermogen (zoals een tweede woning) krijgen hierdoor vanaf 2023 doorgaans een hogere druk in box 3.

De tweede reden voor bijbetaling in box 3 volgt uit de vaststelling van de definitieve percentages. Niet alleen werden de bezittingen hoger belast dan waarmee rekening werd gehouden in de voorlopige aanslagen (0,36% verondersteld rendement werd met 0,92% relatief fors hoger), terwijl aan de schuldenkant het percentage juist daalde (2,57% werd 2,46%).

Mijn conclusie uit dit beperkte ‘onderzoek’ is allereerst dat er behoefte bestaat aan een eenvoudige, dat wil zeggen duidelijke, tariefstructuur. Mijn tweede conclusie is dat er behoefte is aan een douceurtje, hoe onbenullig zo’n aftrekpost ook is. In het geweld waarin regels de komende tijd worden geëvalueerd, kan men mijn conclusies lezen als een waarschuwing. De tendens is immers om te kijken naar de doelmatigheid en effectiviteit van fiscale regelingen (zie bijvoorbeeld V-N 2024/21.9). Het ligt dan voor de hand te veronderstellen dat er de komende tijd juist aftrekposten of heffingskortingen zullen worden geschrapt of beperkt. Douceurtjes hoeven echter niet doelmatig en niet effectief te zijn voor de belastinginkomsten, als ze wel doelmatig en effectief zijn voor de belastingmoraal. Draagvlak lijkt me ook wat waard.

Informatiesoort: Uitvergroot

Rubriek: Inkomstenbelasting

291

Gerelateerde artikelen