Via de media komen elk jaar rond deze tijd diverse aansporingen van commerciële partijen om ook honderden euro’s te besparen door hen bezwaar te laten maken tegen de ‘WOZ-belasting’. Wees gerust, dit wordt niet weer zo’n stukje, waarin het verdienmodel van no-cure no-pay-bureaus aan de orde wordt gesteld. Wel wil ik het hebben over een effect dat deze jaarlijkse reclamecampagnes hebben. Het zet mensen namelijk op het verkeerde been ten aanzien van de hoogte van de lokale belastingdruk. Daar zijn niet alleen deze reclamecampagnes de oorzaak van.
Het idee dat de gemeentelijke belastingen alleen maar stijgen, wordt versterkt door de publiciteit rond de financiële problemen van veel gemeenten, vooral als gevolg van de decentralisaties van zorgtaken. Ruim één op de drie gemeenten sloot 2022 af met een financieel tekort (bron: BDO-Benchmark Nederlandse gemeenten 2022). In sommige gemeenten leidt dit inderdaad tot lastenstijging. Over de gehele linie is het beeld echter anders. Ook de jaarlijkse rituele dans van diverse media en belangenorganisaties, wanneer het CBS eind januari de nieuwe cijfers van de lokale lastenstijgingen presenteert, vertroebelen de blik op de reële gemeentelijke belastingdruk. Die berichten in de media leiden vervolgens weer tot verontwaardigde Kamerleden die zich via Kamervragen opwinden over de onbegrijpelijk grote verschillen in de tariefhoogte tussen gemeenten. Doordat daarbij de aandacht zich vooral richt op grote uitschieters, wordt jaar op jaar het beeld versterkt dat de gemeentelijke belastingtarieven de pan uit rijzen.
In werkelijkheid vertonen de woonlasten van meerpersoonshuishoudens (OZB, rioolheffing en afvalstoffenheffing) echter al jaren een gematigde ontwikkeling en stegen ze zelden gemiddeld meer dan 5% (bron: Atlas lokale lasten, COELO). Ook beseffen weinig mensen dat de eigen belastingen slechts zo’n 15% uitmaken van de totale inkomsten van gemeenten en de opbrengst van de OZB daarbinnen slechts 6% vertegenwoordigt. Het merendeel van hun inkomsten ontvangen gemeenten via algemene en specifieke uitkeringen van het Rijk. Er is ook een verschil tussen de perceptie en werkelijkheid van het aandeel van de lokale belastingen in de totale belastingdruk. Uit een onderzoek van COELO uit 2013 met een burgerpanel, bleek dat men dacht dat de gemeentelijke belastingen zo’n 20% uitmaken van de totale belastingdruk. In werkelijkheid was en is dit nog steeds slechts zo’n 3%. Van de door een gemiddelde Nederlander betaalde belastingen in een jaar, verdwijnt zo’n 95% in de Rijksschatkist, terwijl het burgerpanel dacht dat dit zo’n 50% is.
Gelet op alle negatieve publiciteit rond gemeentelijke belastingen en de financiële positie van gemeenten sindsdien, vermoed ik dat deze perceptie 10 jaar later er niet beter op geworden is. En dat baart mij zorgen. Door het kabinet wordt een nieuwe financieringssystematiek voorbereid voor gemeenten die vanaf 2026 zou moeten ingaan. Onderdeel daarvan is mogelijk een vergroting van het eigen belastinggebied van gemeenten, waardoor zij beter in staat zijn hun autonome beleidskeuzes zelf te bekostigen en bij onverwachte financiële tegenvallers minder vaak hun hand bij het Rijk hoeven op te houden. Gelet op het verschil tussen feit en fictie in de perceptie van de lokale belastingdruk, vrees ik dat deze in theorie logische uitbreiding zal stuiten op grote maatschappelijke en politieke weerstand. Het is wat mij betreft dan ook hoog tijd voor een publiekscampagne, in navolging van no-cure no-pay-bureaus, maar dan van gemeenten om feit van fictie te scheiden.