Vanaf een afstandje bekeken is de fiscale wereld best bijzonder. Deze wereld bestaat eigenlijk vooral uit een inefficiënte stapeling van denkprocessen. 'Zet twee fiscalisten bij elkaar en je krijgt drie meningen' hoor je weleens gekscherend. Ik krijg wat dat betreft het golfterreinarrest niet uit mijn hoofd.
De belanghebbende had in 2006 enkele percelen grond verkregen met als doel daarop een golfbaan aan te leggen. Daarnaast is op een later tijdstip een naastgelegen perceel grond verkregen, waarop een clubhuis en een parkeerterrein zijn gerealiseerd. De centrale vraag was of een vrijstelling voor de overdrachtsbelasting van toepassing was bij de verwerving van percelen grond met de bestemming golfterrein. Deze casus haalde driemaal de Hoge Raad. (zie V-N 2019/22.12)
Uiteraard ben ik van de inhoud, maar ik verwonder me in zo’n casus ook over de hoeveelheid betrokken personen. De eerste fasen kenmerken zich, doordat de belanghebbende tegenover de inspecteur staat. De belanghebbende zal mogelijk een adviesorganisatie inschakelen. De inspecteur draagt de zaak vervolgens over aan een bezwaarbehandelaar die wellicht te rade gaat bij een kennisgroep. In de vervolgfase zal een rechterlijk college meedenken en oordelen, maar komt tevens toenemende belangstelling van meedenkers van buitenaf (vakpers, politiek, branchegenoten etc.). En dat geldt vervolgens nog een keer voor hoger beroep (in de golfterreincasus in totaal vier keer) en daarna voor cassatie (in de golfterreincasus drie keer). Zou er nog een EU-rechtelijke of mensenrechtelijke component aan zitten, dan volgt nog een uitstapje naar Luxemburg of Straatsburg. Kortom, meer en meer mensen volgen de zaak en meer en meer mensen hebben hierover een mening.
Deze stapeling van juridische denkprocessen gaat onmiskenbaar gepaard met het verloop van veel tijd en met het spenderen van veel geld. Dat is de prijs van rechtsvinding. De rekening van de inspecteur wordt betaald door de gemeenschap. De belanghebbende draagt zijn eigen kosten. Deze laatste zal zich dan ook – veel meer dan de inspecteur - laten leiden door dit kostenaspect.
Maar hoe zit het met het kwaliteitsaspect? Wat er ook zij van het aantal denkprocessen, de hoeveelheid meedenkers of de procespartijen, geen van de betrokkenen kan gedurende het proces naar waarheid zeggen dat zijn benaderingswijze leidt tot een echt betere fiscale uitkomst dan de andere. Er is alleen zoiets als hindsight bias, oftewel achteraf de koe in de kont kijken en hard roepen dat je gelijk had.
Vanuit bijvoorbeeld de herkansingsfunctie in hoger beroep is het logisch dat niet alleen de ‘verliezer’ in de hogerberoepsfase moet opdraven, maar ook de ‘winnende’ partij. Maar die herkansingsfunctie geldt niet in cassatie. Waarom zou de ‘winnende’ partij dan moeten opdraven (of althans, daarvoor kosten moeten maken)? En hoe zit het met de andere betrokken personen, zoals de bezwaarmedewerker of de rechtbank wiens uitspraak wordt bestreden? Zou het de kwaliteit niet ten goede komen, wanneer die partijen onderdeel gaan uitmaken van een volgende fase? Het is per slot het voorafgaande oordeel dat wordt heroverwogen. Daarmee is een uitspraak op bezwaar of in beroep niet consequentieloos en wordt mogelijk een vergroot leereffect bereikt. En dan levert de rechtsvinding ook nog iets op!
Informatiesoort: Uitvergroot
Rubriek: Belastingrecht algemeen