Wie kent er nog een VUT-ter? De laatste VUT-ters gaan binnenkort met AOW/pensioen. Daarmee komt een einde aan de regeling die eind jaren zeventig van de vorige eeuw in veel bedrijven en sectoren werd ingevoerd om oudere werknemers met een omslaggefinancierde regeling vervroegd te laten uittreden, om plaats te maken voor jongeren. In art. 32ba Wet LB 1964 kennen we echter een bepaling waarmee de wetgever dit soort regelingen fiscaal wenst te ontmoedigen. Waarom wordt deze niet afgeschaft?
We gaan een stapje terug in de tijd. Het is najaar 2003. Het kabinet Balkenende-II dient het wetsvoorstel Belastingplan 2004 in. Centrale boodschap is dat we voortaan langer moeten doorwerken. Om dit doel te bereiken zullen de fiscale faciliteiten voor prepensioen, tijdelijk ouderdomspensioen, VUT en de overbruggingslijfrente worden afgeschaft en zal de richtleeftijd voor het ouderdomspensioen worden verhoogd naar 65 jaar. Bij wijze van flankerend beleid gaat ook de stamrechtvrijstelling op de helling. De tolerantiemarge voor inkomensuitstel naar een ongebruikelijk tijdstip gaat van 10% naar nihil. Er was daarbij één probleem.
Afschaffing van de omkeerregel zou bij VUT-regelingen naar verwachting weinig effectief zijn. Tot het bereiken van de VUT-gerechtigde leeftijd had de aanspraak door tal van onzekere factoren (m.n. deelname- en blijfkans) immers slechts een geringe waarde, terwijl over de uitkeringen zelf niet meer zou kunnen worden geheven. In het wetsvoorstel was daarom gekozen voor een heffing over de aanspraak in één keer bij ingang van de uitkeringen. Tegen deze ‘VUT-aanslag' stak een storm van protest op, die pas weer ging liggen nadat de regering de plannen had teruggetrokken.
Een jaar later volgde een nieuwe poging in de vorm van het wetsvoorstel VPL. Het kabinet sprak van een versoepeling: de gewraakte VUT-aanslag zou worden vervangen door de RVU-heffing, een eindheffing ten laste van de werkgever. De Tweede Kamer stemde met het wetsvoorstel in, doch stak bij amendement een stokje voor de afschaffing van de stamrechtvrijstelling. Daarmee bleef alsnog een alternatieve en fiscaal gefaciliteerde uitstelroute open.
Al tijdens de behandeling in de Eerste Kamer begint de zienswijze op de RVU-heffing te kantelen. Van een ‘soft exterminator' van VUT-regelingen verschuift de focus naar stamrechten. Ja, zelfs ontslagvergoedingen komen in het vizier, terwijl daar van gefaciliteerd inkomensuitstel in het geheel geen sprake is. In de uitvoeringspraktijk nadien is het bij de RVU-heffing nimmer meer gegaan over VUT-regelingen. De discussie spitst zich steeds toe op de vraag of een ontslagvergoeding onder de heffing zou moeten vallen.
Aldus is de RVU-heffing verworden van een fiscale maatregel ter ontmoediging van vervroegdeuittredingsregelingen tot een hinderlijke sta-in-de-weg voor reorganisaties, waarbij de fiscus zichzelf de rol van arbeidsmarktpolitie heeft aangemeten. Gelet op de wetsgeschiedenis kan de juistheid hiervan naar mijn mening ten zeerste worden betwijfeld. Vorig jaar is de stamrechtvrijstelling uiteindelijk alsnog afgeschaft. VUT-regelingen lopen inmiddels ten einde en zullen niet meer terugkeren. Het doel van de VPL-wetgever is bereikt. De RVUheffing kan, nee moet, worden afgeschaft!
Informatiesoort: Uitvergroot
Rubriek: Pensioenen, Inkomstenbelasting