Zo aan het eind van het jaar geef ik graag toe aan de neiging van een afstandje naar twee OESO-boeken te kijken. Het zal intrigerend zijn ook in 2018 de ontwikkelingen – en hun invloed op ‘de twee boeken' – te volgen.
De invloed van de OESO op de internationale fiscaliteit uit zich primair in twee boeken: de ‘Model Tax Convention on Income and on Capital' (het modelverdrag met commentaar) en de ‘Transfer Pricing Guidelines for Multinational Enterprises and Tax Administrations' (de richtlijnen voor verrekenprijzen). Een nieuwe versie van het modelverdrag is op 21 november 2017 door de ‘OECD council' goedgekeurd. Een nieuwe versie van de richtlijnen is in juli dit jaar gepubliceerd. Zo aan het eind van het jaar geef ik graag toe aan de neiging van een afstandje naar die boeken te kijken.
Ooit las ik het boek met het modelverdrag van kaft tot kaft. Dat was een leerzame ervaring. De kern bestaat, zoals bekend, uit regels voor veel varianten van grensoverschrijdende inkomsten en een keuze welk land mag belasten. Dat deel eindigt overzichtelijk met alle overige inkomsten. Daaromheen staan logische artikelen over bijvoorbeeld informatie-uitwisseling en onderling overleg. Een mooi afgerond geheel derhalve, ook in de nieuwste versie (zie V-N 2017/39.11).
De richtlijnen voor verrekenprijzen werken art. 9 van voornoemd modelverdrag uit. Ook dat boek probeerde ik afgelopen zomer van kaft tot kaft te lezen (V-N 2017/42.7). Het boek beschrijft vooral zo goed mogelijk wat derden doen of zouden hebben gedaan. De essentie van art. 9 is ook om te bereiken dat binnen een multinationale groep bij elk concernonderdeel wordt belast wat dat onderdeel in derdenverhoudingen aan winst zou hebben gerealiseerd. Wat in dat verband intrigerend is aan de richtlijnen, is dat men zelf zo realistisch is te constateren dat het hiervoor bedoelde ‘at arm's length'-beginsel voor discussie vatbaar is. Toch melden de richtlijnen wel dat: ‘no legitimate or realistic alternative to the arm's length principle has emerged'.
Er zijn recente pogingen om een alternatief te vinden, al dan niet op een deelgebied. Gedacht kan bijvoorbeeld worden aan het winstverdelingsmechanisme dat in het huidige EU-initiatief voor de ‘Common Consolidated Corporate Taxbase' besloten ligt (zie V-N 2016/65.4). Daarnaast zijn er de initiatieven die de OESO en EU ten aanzien van, primair, de digitale economie voor ogen hebben. Die zullen zeker tot nadere publicaties van beide gremia leiden in de eerste helft van 2018; zie bijvoorbeeld het persbericht van de Europese Commissie. Met verstandige veranderingen heb ik geen enkele moeite, integendeel uiteraard. We kunnen zelfs constateren dat iedere ‘internationale' fiscalist die moeite heeft met verandering, momenteel hele moeilijke jaren beleeft. Ik hoop echter wel dat de verschillen tussen hoofdregels en uitzonderingen duidelijk blijven. Zeker rondom de plannen voor de digitale economie lijken karaktertrekken van directe en indirecte belastingen door elkaar te lopen, lijken fundamentele gedachten over waar de waarde binnen een multinational wordt gecreëerd, verschillend te worden geïnterpreteerd en wordt soms opportunistisch overwogen het begrip ‘vaste inrichting' op te rekken op een manier die het normale spraakgebruik te buiten gaat. Wat daarvan ook zij, het zal intrigerend zijn ook in 2018 de ontwikkelingen – en hun invloed op ‘de twee boeken' – te volgen.
Informatiesoort: Uitvergroot