In deze column geen oproep om scherp te zijn op uw recent ontvangen WOZ-beschikkingen die de OZB en het afschrijvingspotentieel voor gebouwen regelt. Sommige belangen die wel samenhangen met de Wet WOZ, worden namelijk helemaal niet met die beschikking geregeld.

Door de sterk degressieve tariefstelling in de energiebelasting is het voor grootverbruikers met meerdere leveringspunten gunstig deze (op papier) te clusteren tot één aansluiting. Een tuinder met twee kassen zal financieel beter af zijn als deze voor de energiebelasting één belastingobject vormen. Het schaalvoordeel kan in dat geval alleen al voor het elektriciteitsverbruik oplopen tot bijna € 340.000 per jaar, exclusief BTW. Evenzeer kunnen achter één leveringspunt zich juist meerdere zelfstandige WOZ-objecten bevinden. Aangezien per aansluiting met een verblijfsfunctie een heffingskorting wordt gegeven, kan een relatief laag verbruik per object in dat geval leiden tot substantiële teruggave van energiebelasting. Een studentenhuisvester met 50 zelfstandige woningen achter hetzelfde leveringspunt, zal bij een gemiddeld verbruik van 2500 kWh een teruggave mogen verwachten van meer dan € 38.000 over 2022, in dit geval inclusief BTW. Het effect over 2022 is versterkt door de hogere heffingskorting dit jaar in combinatie met de lagere tarieven in de eerste schijf.

Het begrip ‘aansluiting’ in art. 47 Wbm is in essentie gelijk aan de definitie van een WOZ-object (art. 16 Wet WOZ), maar daarmee is de uitkomst voor de energiebelasting niet persé hetzelfde als vermeld op de WOZ-beschikking. WOZ-beschikkingen worden afgegeven door de gemeente, als uitvoerder van de Wet WOZ, en staan open voor bezwaar en beroep door de eigenaar en/of gebruiker van het object. Binnen de energiebelasting is de energieleverancier echter de (enige echte) belastingplichtige. De verbruiker betaalt/vergoedt weliswaar de energiebelasting maar is slechts een figurant als het op de rechtsbescherming aankomt.

Ondanks dat de Hoge Raad heeft beslist dat de objectafbakening van art. 16 Wet WOZ geen beleidsvrijheid kent en uit beleid volgt dat moet worden aangesloten bij art. 16 Wet WOZ, is volgens de Belastingdienst de afgegeven WOZ-beschikking heel vaak ‘evident onjuist’. Hypothetisch kan dit worden verklaard door het feit dat de gemeente meestal slechts een gering belang heeft bij een andere objectafbakening, waar dit voor de energiebelasting veel grotere gevolgen kan hebben. In proefprocedures tegen WOZ-beschikkingen worden momenteel enkele gevallen uitgeprocedeerd, maar de Belastingdienst heeft bij voorbaat reeds aangegeven vervolgens nog een zelfstandige toets te zullen doen op de gehanteerde objectafbakening. En hoewel een verschillende uitleg door twee overheidslichamen van dezelfde feitelijke situatie op basis van dezelfde wettelijke bepaling zeer onwenselijk en moeilijk uit te leggen is, is met name de rechtsbescherming mijn grootste zorg: voor een juiste objectafbakening in de energiebelasting is de belanghebbende voor een rechtsingang volledig afhankelijk van de welwillende medewerking van de energieleverancier. Die moet bezwaar aantekenen tegen zijn afdracht op aangifte (voor al zijn klanten). Geeft de energieleverancier niet thuis, dan staat de belanghebbende met lege handen. Dat geldt ook voor een ambtshalve teruggaaf van energiebelasting. Tegen een afwijzende beslissing van de Belastingdienst staat dan per definitie geen rechtsmiddel open.

Vandaar dat ik deze column besluit met een welgemeend pleidooi om de door de gemeente afgegeven WOZ-beschikking leidend te maken, ook in de energiebelasting, en niet langer te volstaan met sec de normerende verwijzing naar hetzelfde wetsartikel.

Informatiesoort: Uitvergroot

Rubriek: Milieuheffingen, Waardering onroerende zaken

59

Gerelateerde artikelen