In het Belastingplan 2023 wordt met ingang van 2024 een tweeschijventarief in box 2 voorgesteld: tot een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 67.000 wordt geheven naar een basistarief van 24,5%, daarboven geldt een tarief van 31%.

De gedachte is dat aanmerkelijkbelanghouders aldus kunnen worden verleid om jaarlijks dividend te genieten uit de ‘eigen’ bv. Het vooruitzicht van een jaarlijkse dividenduitkering lijkt extra aanlokkelijk, omdat het basistarief een stuk lager ligt dan de huidige 26,9% en zelfs uitkomt onder het tarief van 25% dat jarenlang voor box 2 heeft gegolden.

Maar schijn bedriegt, want elders in het belastingplan wordt voorgesteld om de afbouw van de algemene heffingskorting (AHK) met ingang van 2025 te laten afhangen van het verzamelinkomen. Nu vindt de afbouw enkel plaats over het belastbare inkomen uit werk en woning (exclusief te conserveren inkomen). Het verzamelinkomen is de som van de inkomens uit box 1 en box 2 (vóór verliesverrekening en exclusief te conserveren inkomen) en het belastbare inkomen uit box 3. De AHK bedraagt in 2023 € 3070 (voor AOW’ers € 1583), maar wordt vanaf een inkomen van € 22.660 afgebouwd tegen 6,095% (voor AOW’ers 3,141%). Het eindpunt, een volledige afbouw naar nul, valt samen met de schijfgrens voor het 49,5%-tarief in box 1, in 2023 € 73.031.

Aanmerkelijkbelanghouders van wie de som van de inkomens uit box 1 en box 3 in 2025 en latere jaren boven dit grensbedrag ligt, kunnen de AHK buiten beschouwing laten in hun dividendafweging. Bij een lagere som zal de effectieve druk op een dividenduitkering (ten dele) uitkomen op 24,5% + 6,095%, oftewel 30,595%. Veel verschil met het hoge tarief box 2 is er dan niet meer. Een relevante afweging voor deze groep is de toerekening van box 2- (en box 3-)inkomen aan de partner.
Voor aanmerkelijkbelanghouders die per ultimo van het belastingjaar de AOW-gerechtigde leeftijd hebben bereikt, is voorts de afbouw van de ouderenkorting relevant. Anders dan bij de AHK geldt voor de ouderenkorting al sinds 2013 dat voor de afbouw wordt uitgegaan van het verzamelinkomen. Tot 2019 was sprake van een harde afbouw, sindsdien vindt deze geleidelijk plaats. De ouderenkorting bedraagt in 2023 maximaal € 1835 en wordt bij een verzamelinkomen tussen € 40.888 en € 53.121 à 15% afgebouwd naar nul. De marginale druk op een dividend in box 2 voor een AOW’er kan vanaf 2025 dus oplopen tot 24,5% + 3,141% + 15%, oftewel 42,641% en in het jaar, waarin de AOW-gerechtigde leeftijd wordt bereikt, zelfs tot meer dan 45%.

De statutaire tarieven vertellen dus niet het hele verhaal. Ook bij box 2 gaat het verschil met de effectieve druk een grotere rol spelen, door de inkomensafhankelijke heffingskortingen. In box 1 zijn we er al langer mee bekend. Daar is het statutaire toptarief 49,5%, maar dit is alleen het effectieve toptarief voor belastingplichtigen met een box 1-inkomen hoger dan het eindpunt van de afbouw van de arbeidskorting (€ 115.230 in 2023, volgens de huidige prognose). Voor belastingplichtigen met arbeidsinkomen in de hoogste tariefschijf, maar beneden dit eindpunt, bedraagt de effectieve druk volgend jaar ruim 56%. Voor arbeidsinkomens beneden de hoogste tariefschijf zijn de verschillen tussen het statutaire en het effectieve tarief nog groter, omdat in dit inkomenstraject niet alleen de arbeidskorting maar ook de AHK wordt afgebouwd.

Uit een oogpunt van coherentie volg ik de redenering van het kabinet dat voor de afbouw van de heffingskortingen moet worden gekeken naar het gezamenlijke inkomen van box 1, 2 en 3, niet alleen naar het inkomen in box 1. Maar het doel zou moeten zijn dat de statutaire tarieven de werkelijke belastingdruk weergeven, in elk van de boxen, zodat er transparantie bestaat over de fiscale impact van de keuze van een belastingplichtige om meer uren te werken of om dividend op te nemen uit de ‘eigen’ bv. Dat doel raakt nu steeds verder uit zicht.

Informatiesoort: Uitvergroot

Rubriek: Inkomstenbelasting

Dossiers: Prinsjesdag 2022

Focus: Focus

Carrousel: Carrousel

604

Gerelateerde artikelen