Een vennoot in een (besloten) beleggings-CV moet zijn deelgerechtigdheid in de afzonderlijke activa en passiva van het vennootschapsvermogen in box 3 vermelden.

Ten tijde van mijn eerdere Uitvergroot in V-N 2023/55.0 bestond daarover nog discussie. Inmiddels is duidelijk dat de Hoge Raad de saldobenadering afwijst (V-N 2024/35.4).

Een vraag die resteert is hoe de transparantie uitwerkt ingeval een vennoot een lening verstrekt aan de CV (of omgekeerd). Stel een vennoot met een 10%-winstaandeel leent € 100.000 aan de CV. Dient hij in box 3 een vordering van € 100.000 als overige bezitting te verantwoorden en een schuld van € 10.000? Of behoort een vordering van € 90.000 tot de rendementsgrondslag en vallen vordering en schuld voor € 10.000 tegen elkaar weg? Een vergelijkbare kwestie speelt bij nalatenschappen (zie de Uitvergroot van Marielle Schuurman in V-N 2023/52.0).

Vooropgesteld zij dat in deze situatie privaatrechtelijk sprake is van twee afzonderlijke vermogensbestanddelen: de schuld die deel uitmaakt van het afgescheiden vennootschapsvermogen van de CV en de vordering die tot het eigen vermogen van de vennoot behoort. Dat zou pleiten voor afzonderlijke vermelding van beide vermogensbestanddelen in box 3.

Ook in situaties waarin een personenvennootschap een onderneming drijft en sprake is van een schuldverhouding tussen personenvennootschap en vennoot, worden vordering en schuld, in overeenstemming met het privaatrecht, afzonderlijk geduid in de inkomstenbelasting. Zie Van Kempen & Stevens, Personenvennootschappen (FM nr. 179), Deventer: Wolters Kluwer 2023, par. 3.3.3. Zo kan zich, ingeval een personenvennootschap een lening verstrekt aan een vennoot, de situatie voordoen dat de vordering tot het ondernemingsvermogen behoort en de schuld in box 3 moet worden opgenomen, ook voor het eigen winstaandeel van de vennoot. De verklaring en rechtvaardiging liggen dan in het feit dat de vordering een functioneel verband heeft met de onderneming, maar de geleende gelden in privé worden gebruikt, zodat op vordering en schuld twee verschillende fiscale regimes van toepassing zijn: het winstregime en box 3.

Als de personenvennootschap belegt, dan vallen vordering en schuld echter beide onder het bereik van box 3. De realiteit is dat er geen enkel rendement is voor zover tegenover de vordering een schuld staat, in het voorbeeld voor € 10.000. Als desondanks vordering en schuld voor deze eigen deelgerechtigdheid in de CV als ‘overige bezitting’ en ‘schuld’ in de rendementsgrondslag worden opgenomen, wordt in box 3 voor het verschil tussen beide rendementspercentages een rendement gecreëerd dat zich hoe dan ook niet kan voordoen. Een dergelijke absurde consequentie zou op grond van een redelijke wetstoepassing mijns inziens achterwege behoren te blijven. Het is wenselijk dat in een Kennisgroepstandpunt wordt bevestigd dat dit in de praktijk ook gebeurt. Moet de Hoge Raad eraan te pas komen, dan zal hij de € 10.000 die als vordering en schuld tegenover elkaar staan waarschijnlijk niet defiscaliseren, want het uitgangspunt in de juni-arresten is dat de rendementsgrondslag niet wordt aangetast. Het fictieve rendement wringt echter stevig met de werkelijkheid. Maar de Hoge Raad biedt alleen rechtsherstel indien het werkelijke rendement op het totale vermogen van de belastingplichtige lager is dan het fictieve box 3-rendement.

Informatiesoort: Uitvergroot

Rubriek: Inkomstenbelasting

51

Gerelateerde artikelen