De vakliteratuur wordt overspoeld met klachten en aanbevelingen over (het doen en laten van) no-cure-no-pay-kantoren. De wetgever wil ingrijpen, maar ook de (overbelaste) rechterlijke macht zoekt naar manieren om de doorstroom te bevorderen en te verzekeren dat elke zaak de aandacht krijgt die deze verdient. Je hoeft geen bijzondere gaven te hebben om te zien dat gemakkelijke oplossingen niet bestaan. Ik geef een paar tips.
Het is verstandig hier een onderscheid te maken. Er zijn kantoren die inhoudelijk naar een zaak kijken, de kansen afwegen en tijdens de procedure op de bal letten. Zij maken gebruik van de mogelijkheden die regelgeving en jurisprudentie bieden om met hun werk een zo dik mogelijk belegde boterham te verdienen, zonder hun cliënten iets in rekening te hoeven brengen. Deze kantoren moeten gewoon hun werk kunnen blijven doen. Zij zorgen ervoor dat ook belastingplichtigen zonder goedgevulde portemonnee toegang hebben tot goede rechtsbijstand in procedures tegen bestuursorganen. De vergelijking met de sociale advocatuur dringt zich op.
Andere kantoren azen op formele fouten (en lokken deze zelfs uit), verstoren de goede procesorde, spelen op de man en procederen standaard door in de hoop dat het in een fase te lang duurt en zij allerlei vergoedingen kunnen opstrijken. Deze kantoren dienen alleen zichzelf en leveren geen enkele bijdrage aan goede rechtspleging of aan de rechtsontwikkeling. De belastingplichtige heeft er niets aan. Als niets aan het materiële besluit wijzigt, dient geen vergoeding te volgen. Zonder deze zinloze procedures kunnen alle overige zaken binnen de redelijke termijn worden behandeld.
De discussie gaat echter vaker over de vraag hoe het aantal procedures kan worden verminderd. Er wordt gedacht aan een cessieverbod voor de door het bestuursorgaan en de rechter toegekende vergoedingen. De verdeling regelen de belastingplichtige en de gemachtigde maar onderling, is het idee. Mits goed geregeld, lijkt een cessieverbod een goede maatregel. Hiermee voorkom je dat een gemachtigde zonder kennis van de cliënt (door)procedeert. Het is ook van de zotte dat een bestuursorgaan of de rechterlijke macht de volmacht moet uitpluizen om vervolgens te raden aan wie bevrijdend kan worden betaald. De volmachten zijn vaak vaag en worden steeds aangepast aan de hand van de laatste jurisprudentie. Het zou goed zijn als ook een civilist zich over de houdbaarheid, de vorm en de plaats van een cessieverbod zou uitlaten.
Een informele procedure voorafgaand aan het bezwaar zou een mooie oplossing zijn voor belastingplichtigen die zonder veel gedoe een poging willen wagen. Laat het bestuursorgaan dan wel met de belastingplichtige overeenkomen dat laatstgenoemde afziet van het recht een rechtsmiddel aan te wenden, indien hij weloverwogen en na een adequate bedenktijd besluit om op het aanbod in te gaan. Anders kan een gemachtigde een poging wagen om er (voor zichzelf) meer uit te slepen. Dat levert meer werk op in plaats van minder.
De wetgever moet voorzichtig zijn met een nieuwe poging om onderscheid te maken tussen categorieën zaken. Het is de besluitgever niet gelukt om WOZ en BPM van de kudde af te zonderen en het is de vraag of de wetgever wel mag discrimineren waar de besluitgever dat niet mag. De vraag stellen is haar beantwoorden. Het bestuursorgaan of de rechter kan het gewicht van de zaak prima vaststellen aan de hand van alle relevante omstandigheden. Mijn advies is daarom: niet doen!
Informatiesoort: Uitvergroot
Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)recht