Op dit moment is het wetsvoorstel Wet modernisering vennootschapsbelastingplicht overheidsondernemingen in behandeling bij de Eerste Kamer. Met dat wetsvoorstel wordt onder andere beoogd een gelijk speelveld te creëren op het gebied van vennootschapsbelasting voor private ondernemingen en daarmee concurrerende (in)directe overheidsondernemingen. Ongewenste verstoringen van de concurrentieverhoudingen moet daarmee worden voorkomen.

Het wetsvoorstel voorziet kort gezegd in een integrale vennootschapsbelastingplicht voor overheidsondernemingen – de term ‘overheidsbedrijf' komt te vervallen –, tenzij hun activiteiten vallen onder één van de algemene of specifieke vrijstellingen. Deze vrijstellingen hebben onder andere betrekking op de uitoefening van overheidstaken, op werkzaamheden als academisch ziekenhuis of op bekostigde onderwijs- of onderzoeksactiviteiten, en zijn bovendien deels optioneel. Niet in alle opzichten verkeren (in)directe overheidsondernemingen volgens het huidige kabinet namelijk in een metprivate ondernemingen vergelijkbare positie; het vermogen komt uiteindelijk toe aan een publiekrechtelijke rechtspersoon en kan zodoende worden aangewend ten behoeve van de uitoefening van overheidstaken- en bevoegdheden. Een en ander roept niet alleen vragen op over de reikwijdte van die vrijstellingen, maar rakelt ook de discussie over de vennootschapsbelastingpositie van woningcorporaties weer op.

Woningcorporaties zijn sinds 1 januari 2008 integraal onderworpen aan de heffing van de vennootschapsbelasting, derhalve zowel voor hun resultaten behaald met hun (sociale) volkshuisvestelijke kerntaken, als met hun commerciële activiteiten; de speelruimte voor dat laatste is overigens wel drastisch aan banden gelegd als gevolg van de staatsteundiscussie met de Europese Commissie, en de daaruit voortvloeiende reactie van de Nederlandse overheid. Die integrale belastingplicht voor woningcorporaties vindt zijn oorsprong in het streven van de wetgever naar creëren van een gelijk speelveld tussen de corporatiesector en de private sector, hoewel de openbare verhoren van de Parlementaire enquête Woningcorporaties wel lieten zien dat het ordinair dichten van een budgettair gat van circa € 1 miljard daarbij een niet onbelangrijke rol speelde.

Ofschoon woningcorporaties, in tegenstelling tot overheidsondernemingen, geen publiekrechtelijke rechtspersonen zijn, noch volledig door publiekrechtelijke rechtspersonen worden beheerst, oefent de overheid via de Woningwet en het daarop gebaseerde het Besluit Beheer Sociale Huursector (BBSH) wel de nodige invloed uit op het reilen en zeilen van woningcorporaties De recentelijk door de Eerste Kamer aangenomen Herzieningswet toegelaten instellingen volkshuisvesting, waarmee onder ander beoogd wordt woningcorporaties te laten concentreren op hun kerntaken en het toezicht op woningcorporaties te versterken, onderstreept dat maar weer eens. In tegenstelling tot het nieuwe vennootschapsbelastingregime voor (in)directe overheidsondernemingen, kennen woningcorporaties echter geen, deels optionele, ‘tenzij-clausule', terwijl zij met de uitoefening van hun (sociale) volkshuisvestelijke kerntaken toch een publiek belang dienen.

Bezien in het licht van het nieuwe vennootschapsbelastingregime voor overheidsondernemingen en het aangescherpte werkdomein van woningcorporaties, wordt het daarom hoog tijd om de vennootschapsbelastingpositie van woningcorporaties opnieuw tegen het licht te houden, en serieus werk te maken van de motie van lid Essers c.s., die al sinds december 2012 (EK, 2012/13, 33402, H) wordt aangehouden.

Informatiesoort: Uitvergroot

Rubriek: Vennootschapsbelasting

9

Gerelateerde artikelen