Nu de afschaffing van de dividendbelasting niet is doorgegaan (en Unilever niet naar Nederland komt), waardoor de nieuwe bronbelasting op dividenden die was voorzien per 1 januari 2020, is uitgesteld, rijst de vraag hoe het nu verder moet met de dividendbelasting.
Te meer, nu Nederland nog steeds de intentie heeft om met ingang van 1 januari 2021 een nieuwe bronbelasting op rente en royalty’s in te voeren. Niet aantrekkelijk is om deze nieuwe bronbelasting te zetten naast de huidige dividendbelasting en beide heffingen niet op enigerlei wijze te integreren. Dat geeft een onoverzichtelijk beeld, te meer daar de nieuwe bronbelasting, anders dan de huidige dividendbelasting, niet integraal zal gelden voor alle rente- en royaltybetalingen maar alleen voor rente- en royaltybetalingen aan laagbelaste (buitenlandse) lichamen met een statutair winstbelastingtarief van minder dan 9%. Althans ik neem ik aan dat dit nog steeds de bedoeling is.
Mijn voorstel zou zijn om de huidige dividendbelasting in tweeën te knippen in een heffing voor natuurlijke personen en een heffing voor lichamen. Heel gek is dit niet, want de directe belastingen - IB en VPB - zijn ook op dit uitgangspunt gebaseerd. Voor natuurlijke personen is er immers de IB, voor lichamen de VPB. De bronbelasting op dividenden sluit dan bij dit onderscheid aan. De huidige dividendbelasting kan dan blijven gelden voor dividenduitkeringen aan natuurlijke personen - met name box 3-beleggers en aanmerkelijkbelanghouders - en hangt zo (uitsluitend) samen met de voor natuurlijke personen geldende inkomstenbelasting; de huidige verrekening ervan met de inkomstenbelasting blijft ook in stand. Voor dividenduitkeringen aan lichamen kan de ‘oude’ bronbelasting, zoals die afgelopen najaar 2018 is ingetrokken, weer worden gerevitaliseerd tot de ‘bronbelasting 2021’ en worden geÏntegreerd met de nieuwe bronbelasting voor rente en royalty’s. Inwerkingtredingsdatum van deze nieuwe ‘bronbelasting 2021’ kan wat mij betreft 1 januari 2021 zijn.
Op deze eenvoudige wijze kan de impasse die afgelopen najaar is ontstaan door de intrekking van de afschaffing van de dividendbelasting, worden doorbroken en ontstaat een overzichtelijk regime dat aansluit bij wat wij al vele decennia kennen in de directe belastingen. Dividenduitkeringen aan natuurlijke personen hoeven zo niet op geforceerde wijze in de nieuwe bronbelasting 2021 te worden ingepast en omgekeerd hoeft de nieuwe bronbelasting op dividenden, rente en royalty’s niet op geforceerde wijze in de huidige Wet op de dividendbelasting 1965 te worden ingepast. Wel kunnen uit de huidige Wet op de dividendbelasting 1965 een aantal bepalingen verdwijnen die louter zien op dividenduitkeringen aan lichamen. Ik denk hierbij onder meer aan de regeling voor houdstercoöperaties (art. 1 lid 8 Wet DB 1965), de inhoudingsvrijstelling voor deelnemingsdividenden (art. 4 Wet DB 1965) en de teruggaafregeling voor niet in Nederland VPBplichtige entiteiten (art. 10 Wet DB 1965). Dat schoont de dividendbelasting lekker op. En in de nieuwe ‘bronbelasting 2021’ hoeven deze regelingen ook niet terug te keren. Voor die nieuwe bronbelasting 2021 kan het wetsvoorstel van afgelopen najaar 2018 model staan en hoeft inhoudelijk niet veel te veranderen. De bronbelasting op rente en royalty’s kan hierin, zoals oorspronkelijk ook de bedoeling was, worden ingepast.