Op 30 oktober jl. hield prof. Vleggeert zijn oratie met de titel ‘Over onafhankelijkheid, de verschraling van het fiscale debat en wat we daaraan kunnen doen’. Dat de meeste hoogleraren belastingrecht naast hun hoogleraarschap een betaalde baan hebben als belastingadviseur, acht Vleggeert problematisch, omdat hierdoor de onafhankelijkheid in het geding is. Naar zijn mening heeft een hoogleraar genoeg aan een universitaire pet.
De media waren er als de kippen bij om dit probleem onder de aandacht van het publiek te brengen. En naar aanleiding van vragen van het Kamerlid Snels (Groenlinks) was staatssecretaris Vijlbrief snel met zijn conclusie: geen ‘dubbele petters’ meer in commissies die de overheid adviseren. Zo snel dat hij een week later alweer terugkrabbelde. Naar mijn mening terecht, omdat de conclusie over de onwenselijkheid van de fiscale dubbele pet prematuur is.
In zijn oratie geeft Vleggeert geen definitie van het begrip ‘onafhankelijkheid’. Hierdoor is het mij niet duidelijk met welke onafhankelijkheidslat hij meet. Duidelijk is wel dat hij een betaalde baan als belastingadviseur vanwege het commerciële belang problematisch acht voor een hoogleraar belastingrecht en met name voor zijn werkzaamheden als onderzoeker. Dat de (van oudsher sterke) verwevenheid van rechtswetenschap en rechtspraktijk een gevaar kan zijn voor de onafhankelijkheid als wetenschapper, zal, denk ik, niemand betwisten. Ook buiten het domein van het belastingrecht is op dit gevaar gewezen (zie bijvoorbeeld de rede van Stolker in NJB 2003, nr. 15 en het artikel van De Haan in DD 2010/1). Dit gevaar speelt echter niet alleen bij prof. Jan de belastingadviseur, maar ook bij hoogleraren belastingrecht die een betaalde baan hebben bij de Belastingdienst of de rechterlijke macht.
Bovendien kunnen ook onbetaalde nevenwerkzaamheden de onafhankelijkheid van een rechtswetenschapper in gevaar brengen. Volgens de Nederlandse gedragscode wetenschappelijke integriteit (2018) houdt onafhankelijkheid in dat een wetenschapper zich niet laat leiden door buitenwetenschappelijke overwegingen, zoals overwegingen van commerciële of politieke aard. In dit ‘onafhankelijkheidslicht’ bezien, kan ik het gemak waarmee Vleggeert het onbetaald advies geven aan Kamerleden buiten de gevarenzone plaatst, niet volgen. Indien een advies van een hoogleraar aan een Kamerlid of politieke partij niet los te zien is van zijn of haar politieke overtuiging (de hoogleraar is bijvoorbeeld lid van die politieke partij en/of zou er niet over peinzen om een advies te geven aan een politieke partij of Kamerlid met tegenovergestelde politieke opvattingen), dan is ook hier de onafhankelijkheid in het geding. Dit voorbeeld laat overigens zien dat een enkele fiscale pet geen garantie is voor onafhankelijkheid.
Kortom, het ‘onafhankelijkheidsvraagstuk’ dient naar mijn mening niet te worden versmald tot hoogleraren of onderzoekers die daarnaast een baan hebben als belastingadviseur. Dit neemt niet weg dat er bij deze categorie ‘dubbele petters’ sprake kan zijn van een onafhankelijkheidsprobleem. In de oratie van Vleggeert heb ik hiervoor geen harde bewijzen aangetroffen. Het blijft bij een vermoeden, een indruk, alsmede de vaststelling dat de dubbele petten en daarmee de belastingwetenschap er in politiek Den Haag niet best op staan. Dat lijkt mij wetenschappelijk gezien voldoende voor de conclusie dat er mógelijk een probleem is dat nader onderzoek verdient, maar onvoldoende voor de conclusie dat er een onafhankelijkheidsprobleem ís.