Rechtszekerheid houdt onder andere in dat het bestuur zich voor eenieder op gelijke wijze zal houden aan zelf vastgestelde regels. Het vertrouwens- en gelijkheidsbeginsel zijn voor het vertrouwen in de overheid van niet te onderschatten belang.

Mij viel in HR 6 september 2024, ECLI:NL:HR:2024:1132, V-N 2024/40.19 op dat de stelling aan de Hoge Raad werd voorgelegd dat het in § 2 lid 6 BBBB voor daderschapsboetes opgenomen toestemmingsvereiste slechts een interne instructienorm zou zijn, waaraan de boeteling geen rechten zou kunnen ontlenen. Het gaat mij om het aspect dat de overheid meent dat aan begunstigend beleid geen vertrouwen (meer) zou kunnen worden ontleend, en voorts – kennelijk – dat op niet-gepubliceerd beleid geen beroep via het gelijkheidsbeginsel (meer) kan worden gedaan. Ik vind het effect daarvan op de rechtszekerheid op zijn zachtst gezegd zorgwekkend. Overigens vind ik dat dan ook economisch relevant. Of zouden rechtszekerheid en welvaart niets meer met elkaar van doen hebben?

Het standpunt, dat aan gepubliceerd beleid geen rechten kunnen worden ontleend omdat het BBBB een interne instructienorm zou zijn, is niet juist. Het BBBB is gepubliceerd beleid. De aanhef van § 1 BBBB is helder: “In dit besluit is het beleid neergelegd.” Zou het geen beleid zijn, maar inderdaad een interne instructie, dan is het gelijkheidsbeginsel een recht. Ik verwacht niet van de overheid dit zo ter discussie te stellen. Juist nu zouden alleszins redelijke rechtsbescherming en algemene beginselen ook door de overheid moeten worden gekoesterd. Illustratief is het feit dat A-G Pauwels aan de hand van de uitleg van Happé – nota bene uit 1996 – moet herhalen dat er verschil bestaat tussen organisatorische en fiscale instructies (R.H. Happé, Drie beginselen van fiscale rechtsbescherming (FM 77), Deventer: Kluwer, 1996, p. 137-138). Het is dus niet onverwacht dat de Hoge Raad de Staatssecretaris van Financiën aan diens eigen rechtsbeschermende beleid houdt. Maar toch: dit is in korte tijd de tweede keer dat de reikwijdte van het vertrouwensbeginsel ter discussie wordt gesteld (zie HR 10 december 2021, ECLI:NL:HR:2021:1849, V-N 2021/54.15).

Even opvallend is dat de Hoge Raad moet oordelen dat de functionaris die toestemming geeft voor het opleggen van een daderschapsboete ‘over voldoende en juiste informatie’ moet beschikken. Want het is de fiscus die volledig afhankelijk is van informatie van derden, en die belastingplichtigen terecht voor de voeten werpt te kwader trouw te zijn als informatie wordt achtergehouden of onjuiste informatie wordt verstrekt. Momenteel wordt realtime-belastingheffing verkend; in de toekomst wellicht zelfs realtime-betaling. Dan neemt voor de fiscus het belang van de kwaliteit van informatie toe en is het, onder andere ter voorkoming van fiscale ongelukken met potentiële hersteloperaties, mijns inziens noodzakelijk dat de overheid een toegankelijke, betrouwbare en rechtsstatelijke gesprekspartner is. In mijn ogen is het adequaat aandacht besteden aan deze aspecten een kritische factor voor het succes van dergelijke methoden van belastingheffing en -inning. Voor burgers, bedrijven én Belastingdienst is het cruciaal om wederzijds op elkaar te kunnen vertrouwen. Het is denk ik een vergissing te denken dat het wel wat minder kan met de algemene beginselen: een rechtsstatelijke cultuur moet worden gevoed en onderhouden.

Informatiesoort: Uitvergroot

Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)recht

Focus: Focus

838

Gerelateerde artikelen