Leo Stevens schreef in WFR 2016/35 over de vraag welke crisis voorrang heeft. Het ging hem over het oordeel van de Hoge Raad over de vermaledijde crisisheffing. Daarover ga ik het nu niet hebben. Wel wil ik voortgaan op de opmerking van Stevens over de uitvoerende en wetgevende macht: ‘als twee billen in één broek'. Ik beperk mij daarbij tot de werkkostenregeling, de regeling die het zo eenvoudig heeft gemaakt!?
Wetgever en uitvoerder krijgen te maken met zeer uiteenlopende situaties. Beweer nooit dat een bepaalde situatie niet zal voorkomen. Bij de werkkostenregeling liep de wetgever hier tegenaan. De Raad van State zette de wetgever op het spoor dat ook bij loon uit vroegere arbeid het eindheffingsregime van toepassing moest zijn. De wetgever kwam daaraan tegemoet, maar beperkte de tegemoetkoming tot de voorbeelden die de Raad gaf. De inhoudingsplichtige mag bij loon uit tegenwoordige arbeid kiezen of hij loon aanwijst als eindheffingsloon. De gebruikelijkheidstoets en de van aanwijzing uitgesloten loonbestanddelen beperken die keuze. Bij loon uit vroegere arbeid bestaat geen keuze. Bij personeelskortingen en verstrekkingen die de werkgever ook geeft aan zijn actieve werknemers, moet hij dat loon van postactieve werknemers als eindheffingsbestanddeel aanmerken. Waar komt deze rigiditeit vandaan, evenals de nieuwe termen ‘actieve' en ‘postactieve' werknemers? De werkkostenregeling is toch voor administratieve eenvoud, zonder nieuwe definities? Dat is niet het geval als postactieve werknemers verstrekkingen ontvangen die actieve werknemers niet ontvangen. In die gevallen moet de inhoudingsplichtige, vaak voor een incidentele verstrekking, voor die postactieve werknemers een extra loonadministratie optuigen. Kramp in de ene bil door deze wetgeving!
In het Handboek Loonheffingen 2016 lees ik dat de Belastingdienst een deeloplossing heeft voor die wetgevingskramp. Als de inhoudingsplichtige de werknemer naast loon uit vroegere arbeid ook loon betaalt, waarop de arbeidskorting van toepassing is, mag de inhoudingsplichtige het loon uit vroegere arbeid aanwijzen als eindheffingsloon als aan de gebruikelijkheidstoets is voldaan. Voor postactieven biedt dit geen soelaas, zij zullen meestal geen loon ontvangen, waarop de arbeidskorting van toepassing is. Wel is dit een oplossing voor werknemers die bij het einde van hun dienstbetrekking outplacement of een ontslagvergoeding krijgen. Een ontslagvergoeding vormt loon uit vroegere arbeid en dat zal meestal ook gelden voor de verstrekking van outplacement. Als de inhoudingsplichtige het goed uitkient, gelijktijdig verstrekken of uitbetalen met het laatste stukje loon uit tegenwoordige arbeid, kan deze (een deel van) de ontslagvergoeding of het outplacement toch nog als eindheffingsloon aanwijzen. Dit staat niet in de wettekst en lijkt niet de bedoeling van de wetgever te zijn. De Staatssecretaris van Financiën, in zijn uitvoerende rol, schiet inhoudingsplichtigen te hulp. In het Besluit van 17 december 2014, nr. BLKB2014/1894M, V-N 2015/3.10 oordeelt hij namelijk dat inhoudingsplichtigen mogen vertrouwen op informatie in het Handboek Loonheffingen. Het 'timing'-aspect zorgt toch nog voor uitvoeringskramp in de andere bil!
Ik stel de wetgever voor dat hij de wettelijke bepaling over het verplicht aanmerken van loon uit vroegere arbeid schrapt. De inhoudingsplichtige moet bij loon uit vroegere arbeid de keuze krijgen om dit als eindheffingsloon aan te merken. Een voorstel dat de kramp in beide billen wegneemt.
16