Op 3 juni 2021 verscheen een opmerkelijk arrest in België. Een Belgische erflater had een huis in Spanje en een Spaanse bankrekening. Bij zijn overlijden in 2007 heft zowel België als Spanje hierover erfbelasting.
De erfgenamen claimen in België voorkoming van dubbele belasting. België heeft alleen met Frankrijk en Zweden een successieverdrag gesloten, zodat de inspecteur bij het verzoek is aangewezen op de nationale wet. Die schrijft voor dat uitsluitend voorkoming wordt verleend voor de Spaanse heffing over de onroerende zaak. Over het Spaanse banktegoed wordt dus daadwerkelijk tweemaal erfbelasting betaald. 14 jaar na het overlijden oordeelt het Grondwettelijk Hof van België dat het onderscheid tussen roerende zaken en onroerende zaken niet is toegestaan.
Dat België klinkt nogal ver weg. Of toch niet? Net als België heft Nederland erfbelasting als de erflater ten tijde van zijn overlijden in Nederland woont. Ook Nederland betrekt het volledige vermogen, waar ook ter wereld aangehouden, in de heffing. En als klap op de vuurpijl, ook in de vergelijkbare Nederlandse wetsbepaling (art. 47 Bvdb 2001) wordt geen voorkoming verleend voor in het buitenland belaste roerende zaken. Toegegeven, in Nederland mag de Successiewet 1956 niet worden getoetst aan de Grondwet. Dat weerhoudt de creatieve lezer er uiteraard niet van om na te denken over de vraag of het verschil in onderscheid wellicht valt buiten de 'wide margin of appreciation' van de fiscale wetgever. De overwegingen van het Grondwettelijk Hof op deze onderdelen zijn zeker lezenswaardig, met name het pareren van het antimisbruikargument. De voorkoming is geen vrijstelling maar een verrekening, waarbij dus niet meer wordt terugontvangen dan in het buitenland is betaald. En om voor die verrekening in aanmerking te komen, moet bewijs worden geleverd in de vorm van een aangifte, een berekening van het belastingbedrag en een betalingsbewijs.
Terzijde merk ik op dat de potentiële dubbele heffing vanuit Nederlandse optiek vooral speelt in de relatie met Frankrijk en Spanje. Met het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten heeft Nederland namelijk een successieverdrag gesloten dat de heffing over overig vermogen toewijst aan de staat, waarvan de erflater ten tijde van zijn overlijden inwoner was. De facto doet zich onder die verdragen derhalve geen dubbele heffing over de bankrekening voor. Uitbreiding van het aantal successieverdragen is overigens geen onderdeel van het Nederlandse verdragsbeleid.
De anticlimax is dat het Belgische arrest weliswaar lezenswaardig is, maar geen directe betekenis heeft voor de Nederlandse praktijk. Art. 49 Bvdb 2001 voorkomt dubbele belastingheffing bij kwalificatieverschillen in situsgoederen door aftrek toe te staan van de in het buitenland betaalde belasting. Maar dat betekent niet dat dubbele (niet-)heffing daarmee altijd is uitgesloten.
De belastingheffing op vermogensoverdracht is met andere woorden springlevend, ook al leveren deze belastingen slechts een bescheiden budgettaire bijdrage aan de Nederlandse schatkist. Uit een recent onderzoek van de OESO blijkt dat 24 van de 37 OESO-staten erf- en/of schenkbelasting heffen. De OESO constateert dat deze belastingen een rol kunnen spelen bij het verhogen van de inkomsten, het aanpakken van vermogensongelijkheid en het verbeteren van de efficiëntie van belastingstelsels. Is dit een voorbode voor een privévermogen-gerelateerde variant van het BEPS-project?
Informatiesoort: Uitvergroot
Rubriek: Schenk- en erfbelasting, Internationaal belastingrecht