Op 8 juni 2022 beantwoordde de Staatssecretaris Van Rij van Financiën Kamervragen over de door VNO-NCW aangeboden Tax Governance Code, een initiatief dat erkent dat ook de geest van de wet het kompas vormt bij de toepassing van belastingwetgeving.
Van Rij antwoordt blij te zijn dat de NOB en het RB ook initiatief tonen, maar benadrukt dat hij een ambtelijke verkenning laat uitvoeren naar de kwaliteit en het gedrag van de door hen vertegenwoordigde beroepsgroep. Deze verkenning is ook gericht op de effectiviteit van het bestaande fiscale (dus: bestuursrechtelijke) boete-instrumentarium voor belastingadviseurs.
Samengevat bestaat het fiscale boete-instrumentarium voor belastingadviseurs uit de in de AWR opgenomen vergrijpboeten (art. 10a en 67d t/m f AWR) die kunnen worden opgelegd als de adviseur is aan te merken als deelnemer: (onder meer) als medepleger (art. 5:1 lid 2 Awb) of als medeplichtige (art. 67o AWR). Daarnaast biedt art. 67r AWR een grondslag voor het openbaar maken van vergrijpboeten aan medeplegende belastingadviseurs. Zowel de boetebeschikking als bepaalde gegevens - denk aan naam van de overtreder, het boetebedrag en de plaats van overtreding - worden gedurende een periode van vijf jaren gepubliceerd op de website van de Belastingdienst. De sanctie licht ‘‘het publiek’’ voor over beroepsbeoefenaars die belastingontduiking faciliteren. Openbaarmaking kan niet zomaar. Er dient sprake te zijn van opzet en de boeteling mag door de openbaarmaking niet onevenredig in zijn belang worden getroffen.
De resultaten die de (kennelijk) lopende verkenning zullen opleveren, klinken interessant. Mij is nog geen enkel geval van openbaarmaking van een medeplegersboete bekend en is nog maar een handvol deelnemersboeten opgelegd. Worden deze boeten niet opgelegd, omdat de inspecteur het bewijs niet rond krijgt, omdat de adviseur al strafrechtelijk wordt vervolgd, of omdat het niet zo slecht is gesteld met de kwaadaardigheid van de belastingadviseurs in ons land?
Uitgaand van een adequate toets van de evenredigheid van het besluit tot openbaarmaking van een aan een belastingadviseur opgelegde vergrijpboete, lijkt de sanctie mij modern en effectief. Sociale media en online-kanalen bereiken een groot en beïnvloedbaar publiek. Waar mensen op TikTok hun beste beentje voor zetten, bestaan er ook fora die zich richten op minder voorbeeldig gedrag. Zo bestaan er particuliere websites, waarop fraudeurs met naam en toenaam worden gepubliceerd. Ook de politie en banken gebruiken hun websites om mensen te beschermen tegen (online-)fraudeurs. Naming and shaming is in preventieve/repressieve context dus niet vreemd in de huidige tijd.
Ongeacht de uitkomsten is het, indachtig het strafrecht als ultimum remedium, wat mij betreft aangewezen de bestaande strafrechtelijke mogelijkheid tot openbaarmaking van de uitspraak ex. art. 36 Sr ook van toepassing te verklaren op de fiscaal strafrechtelijke delicten van art. 69 en 69a AWR. Dat is thans niet het geval. Dan kan ook - of, gezien de ultimum-remediumgedachte juíst - de strafrechtelijk aangesproken belastingadviseur met deze straf worden geconfronteerd. Hoewel voorstelbaar is dat een fraudeur achter verschillende aliassen schuilgaat, zodat een plaatje tot de verbeelding kan spreken, heeft de strafkamer van Hoge Raad in een niet-fiscale fraudezaak overigens recent geoordeeld dat de straf van openbaarmaking niet kan bestaan uit de publicatie van een foto (zie NJ 2022/34). De exacte inhoud van de sanctie van naming and shaming is dus nog een rustig bezit.
Informatiesoort: Uitvergroot
Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)recht