Elk jaar rond deze tijd krijg ik de kriebels als de Miljoenennota en het Belastingplan verschijnen. Klopt hetgeen is uitgelekt en wat heeft Frits Wester ons (nog) niet verteld? Wordt het eenvoudiger of toch weer gecompliceerder?
Naast de inhoud is er bij het analyseren van de inkomsten en uitgaven van de BV-Nederland elke keer weer die verwondering. Voor elke afzonderlijke uitgave is een bepaalde minister verantwoordelijk. Dit vind ik logisch, want een minister draagt staatsrechtelijk de (eind)verantwoordelijkheid binnen de regering. De Minister van Financiën draagt, getuige zijn gouden koffertje, vervolgens de verantwoordelijkheid voor de gehele uitgavenkant.
Aan de ontvangstenkant geldt echter dat nagenoeg al onze opbrengsten onder de verantwoordelijkheid vallen van 'slechts' een staatssecretaris! Dat is opmerkelijk, aangezien de belastingopbrengsten een niet-onbelangrijk deel uitmaken van onze totale ontvangsten. In de Miljoenennota 2014 was slechts € 9,1 miljard van de € 246,8 miljard niet afkomstig uit belastingen en premies.
Zoals bekend, laat de Minister van Financiën belastingaangelegenheden sinds jaar en dag over aan de Staatssecretaris van Financiën. Daar is in staatsrechtelijke optiek niets mis mee. De staatssecretaris treedt, in de gevallen waarin de minister dat nodig acht en met inachtneming van diens aanwijzingen, in zijn plaats op als minister. Hierbij moet worden opgemerkt dat de minister naast de staatssecretaris verantwoordelijk blijft.
Ik weet niet wat uw mening is, maar ondanks die eindverantwoordelijkheid van de minister, voelt de praktische invulling niet goed. Aan de uitgavenkant hebben we immers telkens twee verantwoordelijke ministers van twee verschillende departementen. Voor wat betreft de opbrengsten uit belastingen en premies hebben we een minister en een staatssecretaris verantwoordelijk, nota bene van hetzelfde departement. Daar komt bij dat het effect van de functiescheiding ook door het jaar heen kan worden gevoeld bij delegatiebepalingen in onze wetteksten die beginnen met: ‘‘Bij ministeriële regeling .. .''. Slaat men de gedelegeerde wetgeving (een uitvoeringsregeling) erop na, dan luidt het opschrift standaard: ‘‘De Staatssecretaris van Financiën besluit. . .''. Ook hier geldt: staatsrechtelijk gaat er niets verkeerd, maar vanwege het structurele karakter verdient dit niet de schoonheidsprijs.
Wat mij betreft promoveert de functie ‘‘Staatssecretaris van Financiën'' voor wat betreft de inhoud na de eerstvolgende Tweede Kamerverkiezingen in de functie ‘‘Minister van Belastingen en Premies''. Hij verandert van CFO in CEO en verwerft daarmee een stoeltje in de wekelijkse ministerraad. Daarmee hebben we ook aan de opbrengstenkant telkens twee ministers van verschillende departementen verantwoordelijk en zijn we verlost van de (structurele) ‘gaten' in de onze delegatiebepalingen.
Tot slot kunnen we de bewindspersoon tevens genezen van de (binnen het belastingrecht typische1) kwaal die inherent is aan zijn functie: schizofrenie. De Staatssecretaris van Financiën is nu namelijk niet alleen (mede)wetgever, maar tevens de baas van de uitvoeringsinstantie, de Belastingdienst. Hij geraakt daarmee geregeld in een spagaat: in welke hoedanigheid doet hij zijn uitlatingen? Een functionele scheiding biedt de mogelijkheid om die hoedanigheden eveneens te scheiden.
1 Het meest bekende voorbeeld is de behandeling van de directeur-groot aandeelhouder.