Nederland verkeert in een stikstofcrisis. Van de totale stikstof die in Nederland neerdaalt (stikstofdepositie), wordt het grootste deel veroorzaakt door de landbouw (46%) en door het buitenland (32%). Het wegverkeer en de huishoudens nemen elk 6% voor hun rekening.
Om de stikstofdepositie te verminderen, is het noodzakelijk om de stikstofuitstoot te verminderen. Op dit moment gaat de aandacht hierbij vooral uit naar de stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden. Maar dat lijkt niet genoeg. In een reactie van 4 december 2019 op de Spoedwet aanpak stikstof noemt de bouw- en woningsector deze gebieden namelijk de spreekwoordelijke kanarie in de kolenmijn: ook voor onze gezondheid liggen de depositiewaarden te hoog. Daarom roepen zij op tot generiek bronbeleid voor vermindering van de stikstofuitstoot.
In Nederland kan de grootste reductie worden gerealiseerd in de landbouw- en vervoerssector. Maar in alle andere sectoren, zoals de gebouwde omgeving, zijn ook effectieve emissiereducties te realiseren door middel van energiebesparing en het vervangen van fossiele brandstoffen door groene energie. Het maatregelenpakket van de spoedwet bevat geen nieuwe maatregelen ten aanzien van aardgasvrije gebouwen. Daarentegen bevat het eerdere Klimaatakkoord, waarin geen rekening is gehouden met de stikstofcrisis, wel ambitieuze doelstellingen: in 2050 moeten 7 mln. woningen en 1 mln. gebouwen ‘gasvrij’ zijn en in 2030 moeten al 1,5 mln. bestaande woningen ‘van gas los zijn’. In de jaren 2019-2021 worden hiertoe ruim 100.000 woningen gasvrij gemaakt. En vanaf 2021 moet het tempo snel omhoog naar 200.000 woningen per jaar. Voor nieuwbouwwoningen geldt al sinds 1 juli 2018 een aardgasverbod. Maar ligt dit tempo ook hoog genoeg, gegeven de stikstofcrisis? En wanneer worden de eigenaren van andere gebouwen, zoals winkels en kantoren, wakker van hun verduurzamingsverplichtingen?
De financiering van energiezuinige- en milieuvriendelijke installaties mag in de praktijk geen probleem zijn. Waar ze in de overnamepraktijk al jaren de mond vol hebben van Opco’s, Holdco’s en Bidco’s, spreken we in de vastgoedpraktijk sinds enkele jaren mondjesmaat over ESCo’s: Energy Service Companies. Een ESCo investeert in de installaties en levert diensten ten behoeve van energiebesparing op gebouw- en installatieniveau. De te realiseren energiebesparing wordt vastgelegd in een energieprestatiecontract. Als de besparingsdoelen niet worden gehaald, is het risico voor de ESCo. Als daarentegen méér energie wordt bespaard, kan de winst worden verdeeld tussen de ESCo en de opdrachtgever. Een belangrijk voordeel van een energieprestatiecontract is dat de opdrachtgever, een particulier of bedrijf, zelf geen financiële middelen hoeft vrij te maken voor de investering in het energieproject. De particulier houdt zijn spaargeld voor andere doeleinden en een bedrijf kan haar kredietruimte volledig benutten voor investeringen in de core business. Voor fiscalisten gaat een ESCo gepaard met interessante materie, zoals vraagstukken rondom fiscale winstbepaling en fiscale investeringsfaciliteiten (zie bijvoorbeeld N.E. Muller en M. Knops, ‘Economisch goed als katalysator van duurzame investeringen’, WFR 2013/1189) en rondom subsidiemogelijkheden en de BTW-vrijstelling voor verhuur van onroerende zaken.
Vermogende families, de vastgoedsector, de energiesector en banken kunnen maatschappelijk verantwoord ondernemen door zich te verenigen in ESCo’s. Op deze manier kunnen zij bijdragen aan verbetering van het milieu en de volksgezondheid.
Informatiesoort: Uitvergroot
Rubriek: Milieuheffingen