De wet wordt voortdurend gewijzigd. De burger kan niet erop rekenen dat het recht blijft zoals het is. Wel moet rekening worden gehouden met door de oude wetgeving gewekte gerechtvaardigde verwachtingen. Bij de invoering van de navorderingstermijn van twaalf jaar is in het overgangsrecht bepaald dat de nieuwe termijn alleen geldt voor gevallen waarin de oude vijfjaarstermijn nog niet was verstreken. De regering heeft daarmee voorkomen ‘‘dat de bevoegdheid tot navordering herleeft in de gevallen waarin men op grond van de huidige wettekst mocht menen dat die bevoegdheid geëindigd was.'' (Kamerstukken II 1989/90, 21 423, nr. 3, p. 4).

Heffingstermijnen zijn er om de burger rechtszekerheid te geven. Daarom is destijds niet gekozen voor een onbeperkte navorderingstermijn:

‘‘In plaats van een onbeperkte navorderingstermijn wordt een termijn van 12 jaren voorgesteld. Een onbeperkte termijn is in strijd met het hier geldende belang van rechtszekerheid voor de burger.'' (Persbericht 10 juli 1989, V-N 1989, blz. 2114, punt 3).

Met ingang van 1 januari 2012 is voor de navordering van erfbelasting over buitenlands vermogen geen enkele termijn van toepassing (art. 66 lid 3 SW 1956). Bovendien is er geen overgangsrecht vastgesteld. In gevallen waarin de (oude) termijn van twaalf jaar op 1 januari 2012 al was verstreken, is de bevoegdheid tot navordering ten gevolge van de wetswijziging herleefd. Beide uitkomsten zijn in strijd met ‘‘het hier geldende belang van rechtszekerheid voor de burger''.

Hoe heeft het zover kunnen komen? Art. 66 lid 3 SW 1956 is het gevolg van een amendement (Kamerstukken II 2010/11, 32 505, nr. 27). De indieners wilden de Edelweiss-constructie bestrijden. Daarmee is niets mis. Met wetswijziging bij amendement wel. Er is geen advies van de Raad van State. De korte termijn waarop de wijziging tot stand komt, vraagt om ongelukken. Het wordt nog riskanter als men zich door morele verontwaardiging laat sturen. De wil om aan een misstand een einde te maken, kan dan aan elke kritische reflectie in de weg staan. Dit zou kunnen verklaren waarom in dit geval aan het aspect van de rechtszekerheid geen enkele aandacht is besteed. Het amendement is met algemene stemmen aangenomen. De Eerste Kamer heeft het voorstel zonder discussie aanvaard. De regering heeft zich niet tegen de voorgestelde wetswijziging verzet. Daarvoor vallen goede – staatsrechtelijke – redenen aan te voeren. Nederland is een democratie. Het is niet aan de regering om het parlement ‘bij te sturen'.

Daarmee is niet alles gezegd. Nederland is behalve een democratie ook een rechtsstaat. Dus moet de wetgeving in overeenstemming zijn met algemene rechtsbeginselen, zoals het beginsel van de rechtszekerheid. Het is aan de rechter om dat te toetsen. In Nederland stuit de rechter op het toetsingsverbod van art. 120 Grondwet. Toetsing aan het internationale recht is wel mogelijk. Er zijn er die menen dat dit laatste niet zo moet blijven, omdat ‘niet gekozen rechters' nu te veel invloed zouden hebben op de nationale wetgeving. Zij hebben een blind vertrouwen in de uitkomst van het wetgevingsproces. Dat lijkt mij niet terecht, gezien art. 66 lid 3 SW 1956.

Informatiesoort: Uitvergroot

Rubriek: Bronbelasting

27

Gerelateerde artikelen