Bartjan Zoetmulder riep vorige week namens de NOB op tot versimpeling van het belastingstelsel. Een oproep waar ik van harte achtersta! Maar versimpeling kan mijns inziens niet zonder maatwerk.
De eerste versimpeling is wat mij betreft het opknippen van de VPB in drie onderdelen: een eigen regime voor het mkb enerzijds (de maten S en M), een eigen regime voor het grootbedrijf anderzijds (de maat L) en een apart regime voor ‘digitale’ ondernemingen, zoals de Googles van deze wereld (de maat XL). Het behoeft geen betoog dat de invloed van het EU-recht bij de laatste twee groepen sterker zal zijn geworteld dan binnen het mkb. Sprekende voorbeelden vinden we bij de implementatie van bijvoorbeeld de richtlijnen ATAD1 en ATAD2 in de verschillende nationale wetgevingen. Vooralsnog lijkt een volledig pan-Europees systeem (politiek) niet haalbaar, maar het wegnemen van lokale verschillen zou uiteraard een ultieme versimpeling zijn. Een versimpeling die om administratieve redenen niet per se slecht hoeft te zijn voor het grootbedrijf hoeft.
Het opknippen lijkt op het eerste oog wellicht niet op een versimpeling. Maar omdat de specifieke problematiek binnen de drie groepen niet homogeen is, is maatwerk nodig. Een opsplitsing biedt dat maatwerk en leidt daarom de facto tot een overzichtelijker en rechtvaardiger systeem. Ik noem rechtvaardiger, wijzend op de onbedoelde gevolgen voor het mkb van recentelijk de reparatiemaatregelen voor de fiscale eenheid en wat langer geleden de thincap-regeling. Een bekend afbakeningsprobleem bij de grote tech-bedrijven is het ontbreken van fysieke aanwezigheid, terwijl de afnemers of gebruikers van de digitale dienst wel hier zijn gevestigd. Alleen dit onderscheid pleit mijns inziens al voor een eigen systeem. Begrijpelijkerwijs hebben de huidige initiatieven voor tech-bedrijven om die reden soms meer weg van een omzetbelasting en minder van een winstbelasting.
En als we toch nadenken over een radicale versimpeling, dan kunnen we voor het mkb nog een stap verder gaan. In plaats van een ‘globaal evenwicht’ tussen de IB-ondernemer en de dga, zouden we via een soort ‘ondernemersbox’ tot een echt evenwicht kunnen komen, ongeacht de gekozen rechtsvorm. De verschillen tussen de IB-claim met toepassing van de mkb-winstvrijstelling enerzijds tegenover de gecombineerde IB- en VPB-claim met uitstelmogelijkheid van de IB-component anderzijds, komen wat mij betreft dan ook te vervallen.
Ik zou daaraan nog een aspect willen toevoegen dat in de praktijk tot eenvoudigere structuren kan leiden. Het vermogen van een IB-ondernemer is niet raadpleegbaar via de Kamer van Koophandel. Het vermogen van de dga, voor zover dat nog in zijn bv aanwezig is, is dat wel. Het vermogen van de dga is thans echter niet zichtbaar in de KvK als deze zich bedient van een complexere (open) cv- of (open) fgr-structuur. Gelijkschakeling met de IB-ondernemer zou dan ook een (partiële) publicatievrijstelling voor de bv van de dga kunnen inhouden, zodat ook op dat vlak geen onderscheid bestaat in de gekozen rechtsvorm. Een gedachte die voor de doorgaans passieve holdings geen beperking voor het handelsverkeer betekent. De winst is een praktijk met minder complexe structuren.
Welke maat de onderneming ook draagt, maatwerk is de opmaat naar versimpeling!
Informatiesoort: Uitvergroot