Er zijn momenten waarop ik me afvraag wat we toekomstige generaties fiscalisten aandoen qua overdaad aan regelgeving. Gaan we ooit ook weer eens opschonen en inperken? Ik noem twee recente voorbeelden.
Zowel de OESO als de Europese Commissie stelt een wereldwijde minimumwinstbelastingheffing voor van 15% (V-N 2022/2.6 en 2.7). Die regelgeving bestaat, volgens de op 22 december 2021 voorgestelde EU-richtlijn, uit een hele forse hoeveelheid complexe artikelen. Op basis daarvan kan een land bijheffen als elders te weinig wordt geheven. In de belastingwettenpockets worden dat weer tientallen (digitale) pagina’s tekst. Het doel is wat mij betreft zonder meer gerechtvaardigd en begrijpelijk. Maar is dit in een ideale wereld nu op deze wijze nodig? De internationale gemeenschap gaat er prat op dat samenwerken steeds beter gaat. Had dan niet gewoon kort en krachtig kunnen worden afgesproken dat elke jurisdictie zelf winstbelasting tegen minimaal 15% heft? Dat voelt ook meer aan als de oorzaak aanpakken en niet symptomen bestrijden. Daarbij kan voornoemd scenario sowieso wel eens het eindresultaat zijn; die mogelijkheid wordt in het voorstel al genoemd. Waarom zou een jurisdictie immers een andere staat laten bijheffen als ze die belastingopbrengst zelf kan pakken? Het had aardig wat regelgeving in veel landen kunnen schelen. Als elk land een 15%-heffing invoert, maakt de Pijler 2-wetgeving zichzelf overigens op termijn toch overbodig?
Enigszins vergelijkbaar hiermee is de hoeveelheid regelgeving die we hebben mogen opnemen in vooral onze winstbelasting om ongewenste verschillende kwalificatie van entiteiten in internationaal verband tegen te gaan. De combinatie van de al bestaande afdeling 2.2A Wet VPB 1969 tegen hybride mismatches, sinds 1 januari 2022 aangevuld met de regels tegen zogenoemde omgekeerde hybrides, is imposant qua omvang en complex van aard. Was hier niet denkbaar geweest dat landen iets minder eigenwijs zelfstandig zouden zijn bij de kwalificatie van rechtsvormen? Als er een manier zou zijn gevonden om de fiscale kwalificatie - transparant of niet transparant - van één land te laten volgen door alle andere landen, was zoveel complexe regelgeving in elk individueel land niet nodig. Maar kennelijk voelt elk land zich geroepen de eigen kwalificatiecriteria op rechtsvormen toe te passen, zoals wij ook in Nederland doen. Ook hier blijven we dan met regels symptomen bestrijden, zonder de oorzaak aan te pakken.
Tot zover het enigszins idealistische en misschien zelfs wat naïeve gedeelte. Ik vermoed dat begrip past bij de aarzeling van landen om te veel soevereiniteit op te geven. En aan de bovengeschetste alternatieve varianten kleven ook complicaties. Mogelijk kijken we ooit terug naar al deze complexe antimisbruikregels (met het risico van ‘over- & underkill’) en gaan die dan zien als stapsgewijze internationale harmonisatie in plaats van volledige harmonisatie in één klap. Toch hoort toekomstige opschoning en terugdringing van te veel complexe wetgeving wereldwijd ook op de agenda te blijven staan. We hoeven ons als fiscalisten met al deze initiatieven in elk geval geen zorgen te maken dat de hoeveelheid werk opdroogt. Die notie zal toch echter hopelijk allesbehalve bepalend zijn voor de keuzes die regelgevers maken.