In het zogenoemde Kerst-arrest heeft de Hoge Raad geoordeeld dat er vanaf 2017 geen toereikende rechtvaardiging is voor het forfaitaire stelsel van box 3. De Hoge Raad besliste dat alleen het door belanghebbende behaalde werkelijke rendement belast mocht worden.

In de juni-arresten heeft de Hoge Raad het begrip ‘werkelijk rendement’ nader ingevuld (zie V-N 2024/28.3 en V-N 2024/29.7). Daarbij zijn er wat mij betreft ten minste twee opvallende aspecten. Het eerste is dat ongerealiseerde vermogensmutaties in aanmerking moeten worden genomen. Het tweede is dat, behoudens financieringslasten, kosten buiten beschouwing blijven. In deze column wil ik het met name over dat laatste punt hebben.

Bij kosten denk ik bij financiële instrumenten aan beheer- en bewaarkosten en bij onroerend goed aan beheerkosten en onderhoudskosten. De vraag is echter wel hoe ver de Hoge Raad wil gaan. Beleggingsfondsen zijn tegenwoordig verplicht de Total Expense Ratio, de onderliggende kosten van het fonds, te vermelden. Ik ga ervan uit dat de Hoge Raad alleen doelt op eigen kosten van belanghebbende, maar het zou goed zijn als dat wordt bevestigd.

Bij een participatie in een fiscaal transparant fonds zullen daar naar ik aanneem in het licht van het arrest van 2 augustus 2024 (V-N 2024/35.4) ook een pro-rata-deel van de kosten van zo'n fonds onder vallen.

Beheerkosten worden vaak met hetzelfde doel gemaakt, namelijk in een poging het rendement te verhogen door actiever beheer. Het maakt daarbij niet uit of dat een door de belastingplichtige zelf ingeschakelde (vermogens)beheerder betreft, een beheerder van een transparant fonds of een beheerder van een fiscaal niet-transparant fonds. Als de Hoge Raad inderdaad alleen doelt op eigen kosten van de belastingplichtige, dan worden hier materieel gelijke gevallen ongelijk behandeld.

Een soortgelijke ongelijke behandeling zie ik bij een groot oud pand met hoge onderhoudskosten en een kleiner nieuw pand met lage onderhoudskosten. De brutohuur in het eerste geval is hoger, maar de netto-opbrengst (na onderhoudskosten) en de waarde van het pand zijn hetzelfde. Ook al is de draagkracht gelijk, de heffing verschilt.

De Hoge Raad motiveert de uitsluiting van kosten vanuit het gegeven dat de forfaitaire rendementen voor box 3 ook werden bepaald zonder rekening te houden met kosten. Die vaststelling ziet echter niet op een individueel geval, maar op een gehele groep. Het effect werd dus door alle belastingplichtigen in beginsel op dezelfde wijze gevoeld. Ik zie hier geen discriminatie. De uitsluiting van de aftrek van kosten raakt echter de individuele belastingplichtige. Ik zie hier, zoals hierboven uiteengezet, wel discriminatie.

In het Kerst-arrest legt de Hoge Raad juist zelf ook een verband met het in art. 14 EVRM neergelegde discriminatieverbod. Wat mij betreft heeft de Hoge Raad, door de aftrek van kosten uit te sluiten, zelf een rechtsregel gecreëerd die in strijd komt met dat discriminatieverbod. Daarmee staat dit deel van de juni-arresten wat mij betreft op zijn minst op gespannen voet met het Kerst-arrest.

Informatiesoort: Uitvergroot

Rubriek: Inkomstenbelasting

Focus: Focus

5039

Gerelateerde artikelen