Mark Robben schetst enkele gevallen waarbij in buitenlandse transacties een overdrachtsbelastingclaim ontstaat, die soms zelfs verhaalbaar is op de vervreemder.
Momenteel houden de recentelijk uitgelekte ‘Panama papers' de fiscale gemoederen (inter)nationaal flink bezig. Naar aanleiding hiervan heeft de Nederlandse Belastingdienst aangekondigd de daarin opgenomen onthullingen te gaan onderzoeken op bruikbaarheid voor de belastingheffing. Niet uit te sluiten valt dat zich in dat kader nog feiten zullen openbaren die voor hem aanleiding vormen om Nederlandse overdrachtsbelasting na te heffen in verband met het verkrijgen van Nederlands ‘vastgoed', vooropgesteld uiteraard dat de daarvoor geldende naheffingstermijn nog niet is verstreken. Maar die termijn is – in geval van een verkrijging van economische eigendom bij Nederlands ‘vastgoed' – aanzienlijk ruimer dan de gebruikelijke naheffingstermijn (twaalf in plaats van vijf jaar). Kortom, tijdsruimtelijk gezien kan de arm van de Nederlandse Belastingdienst in deze kwestie nog wel eens lang blijken te zijn.
Wat betreft mogelijke belastbare feiten die zich in de ‘Panama papers' kunnen openbaren – en breder beschouwd in internationaal verband (onverwacht) kunnen opdoemen – valt met name te denken aan het verkrijgen van aandelen in zogeheten vastgoedrechtspersonen als bedoeld in art. 4 WBR of het verkrijgen van de economische eigendom van in Nederland gelegen onroerende zaken. Het maakt daarbij niet uit dat een verkrijger in het buitenland is gevestigd of woonachtig is. De Nederlandse overdrachtsbelasting ‘bijt' zonder aanziens des persoons. Lang niet altijd zullen in het buitenland woonachtige of gevestigde personen zich overigens bewust zijn (geweest) van het feit dat zij ter zake van een transactie Nederlandse overdrachtsbelasting zijn verschuldigd. Denk bijvoorbeeld aan de situatie, waarin een inwoner van Zwitserland een aandelenbelang van bijvoorbeeld 34% in een naar buitenlands recht opgerichte en aldaar feitelijk gevestigde vennootschap verkoopt aan een inwoner in Rusland, waarbij die vennootschap zelfstandig beschouwd niet, maar geconsolideerd bezien wel, kwalificeert als vastgoedrechtspersoon voor de toepassing van de Nederlandse overdrachtsbelasting. Laatstgenoemde ‘Rus' is alsdan overdrachtsbelasting verschuldigd, maar ik koester niet de illusie dat in dergelijke grensoverschrijdende gevallen – bewust of onbewust – ook steeds daadwerkelijk overdrachtsbelasting is voldaan.
Hetzelfde geldt voor het verkrijgen van de economische eigendom van in Nederland gelegen onroerende zaken door in het buitenland woonachtige of gevestigde personen, waarbij zij aangetekend dat men al snel ‘enig risico op waardeverandering' loopt. De arm van de Belastingdienst reikt bij economische eigendomsverkrijgingen bovendien verder dan enkel de verkrijger zelf. Ook de overdragende partij komt in het vizier. Die moet de verkrijging van de economische eigendom immers binnen twee weken aan de Belastingdienst melden op straffe van een (aanzienlijke) bestuurlijke boete en is als klap op de vuurpijl hoofdelijk aansprakelijk voor de ter zake van die verkrijging verschuldigde, maar niet voldane overdrachtsbelasting. Daarvan is men in zuiver binnenlandse gevallen lang niet altijd op de hoogte, zo is mij in de praktijk gebleken. Dit zal, naar ik vermoed, in grensoverschrijdende situaties nog minder het geval zijn.
Duidelijk is dat de overdrachtsbelasting ook in grensoverschrijdend verband (onverwacht) kan ‘bijten' en hard ook, als wordt meegenomen dat ook anderen dan de verkrijgende personen de pijn van de beet kunnen voelen. Men zij (hierbij) hiervoor gewaarschuwd.
23