Dick van den Hoeven schetst het beeld dat de regels rondom giftenaftrek de afgelopen tijd is aangescherpt en dat die aanscherping doet vermoeden dat de regeling in de toekomst nog verder wordt beperkt.
Hoewel er regelmatig wordt gesneden in allerhande fiscale faciliteiten is de giftenaftrek nog altijd in stand gebleven. En dat is best opmerkelijk. Al bij de invoering van die aftrek werd namelijk aangegeven dat deze ‘‘niet vanzelfsprekend uit de grondbeginselen van de inkomstenbelasting voortvloeit''. Het is een indirecte subsidieregeling: via de giftenaftrek draagt (ook) de overheid bij aan de financiering van instellingen die (veel) maatschappelijke betekenis hebben.
Toch is er ook kritiek op de regeling. Soms wordt zelfs principieel van de aftrekmogelijkheid afgezien, omdat anders het beeld kan bestaan dat de gulle bijdrage wordt afgewenteld op de gemeenschap. Anderzijds moet worden bedacht dat juist door de aftrek weer meer kan worden geschonken dan zonder aftrek mogelijk zou zijn. Het belastingvoordeel kan immers ook weer worden weggeschonken.
Sinds jaar en dag bestaan er twee verschillende regelingen, namelijk aftrek van gewone giften en aftrek van periodieke giften. Het verschil tussen de beide regelingen is vooral dat alleen voor de gewone giften een minimumgrens (het niet-aftrekbare gedeelte, de drempel) en een maximumgrens geldt. De regeling van de periodieke giften kent een dergelijke begrenzing niet en heeft mede daarom aan populariteit gewonnen. Dat geldt zeker sinds de periodieke gift vanaf 2014 niet meer via de notaris, maar in een onderhandse akte kan worden vastgelegd, waarvan een voorbeeld eenvoudig is te vinden op de website van de Belastingdienst.
Het begint er echter op te lijken dat de regeling inmiddels aan haar succes ten onder dreigt te gaan. Op verschillende fronten wordt namelijk tegengas gegeven wanneer (te) creatief van de regeling gebruik wordt gemaakt. Zo is een dam opgeworpen tegen de aftrek van giften aan stichtingen die louter optreden als loketinstelling voor allerhande aangesloten goede doelen. Het belang lag vooral in de ruimere aftrekmogelijkheden voor periodieke giften (zie V-N 2016/24.3, TaxVisions editie 29 april 2016).
In de praktijk zijn de activiteiten van die instellingen al beëindigd. Inmiddels heeft de Staatssecretaris van Financiën bovendien een strakke benadering gepubliceerd over het onzekerheidsvereiste van de periodieke gift. Er mag geen koppeling zijn aan de levens van twee personen, althans dan moet er (ook) zijn voldaan aan een sterftekans van ten minste 1% en daaraan kan bij een koppeling aan twee levens moeilijk, om niet te zeggen nooit, worden voldaan (zie V-N 2016/22.11). Een opvatting die weliswaar strookt met het fiscale begrip "periodieke uitkeringen" maar die totaal niet te rijmen is met de achtergrond van de periodieke giftenaftrek, te weten een meer vaste inkomensstroom voor de goeddoelinstellingen.
Mogelijk is het allemaal een voorbode voor nog strakkere benaderingen. In een wat verscholen liggende bijlage bij het Belastingplan 2016 (Kamerstukken II 2015/16, 34302, nr. 5) is namelijk een ‘‘vereenvoudigingsonderzoek'' aangekondigd naar de mogelijkheid om ‘‘periodieke giften gelijk te schakelen aan incidentele giften door beide giften budgettair neutraal onder eenzelfde drempel en plafond te brengen''. Hetzelfde beeld vinden we in de onlangs gepubliceerde ombuigingslijst in aanloop naar de verkiezingen. Kortom: een voornemen dat alleen maar tot verdergaande beperkingen binnen de aftrekregeling van periodieke giften kan leiden. Misschien wel de hoogste tijd om de regeling alsnog beter te benutten door de periodieke gift voor een langere termijn vast te leggen. Bij een toekomstige wetswijziging zullen dergelijke overeenkomsten immers moeten worden gerespecteerd. En niet te vergeten: het is allemaal voor het goede doel.
11